In ‘Op zoek naar Pavese’, het essay van de Chileense schrijver Alejandro Zambra dat is toegevoegd aan de novelle Het grote vuur van Cesare Pavese en Bianca Garufi, beschrijft hij zijn bezoek aan Santo Stefano Belbo, het geboortdorp van Pavese in Piëmonte. Hij verblijft er enkele dagen en ontdekt niet veel in het dorp, dat tenslotte slechts een geboortedorp is.
Ook ik ben in Santo Stefano Belbo geweest, een aantal jaar geleden, misschien wel om dezelfde reden; om te zien waar iemand vandaan vertrokken is om de wereld in te gaan.
Ik bracht een eerbetoon aan Pavese door de geboortegrond van deze geweldige maar gedoemde auteur te bezoeken, en enkele stappen in zijn geboortehuis te zetten, maar zag ook dat er nog steeds weinig te beleven is.
‘Voor Pavese was Santo Stefano de plek van zijn afkomst en zijn fantasie, een podium voor zijn kindertijd. ‘De moderne kunst is – voor zover van enige waarde – een terugkeer naar de kinderjaren,’ schreef hij in zijn dagboek. ‘Het blijvende motief is de ontdekking van de dingen, een ontdekking die, in haar zuiverste vorm, alleen kan plaatsvinden in de herinnering aan de kinderjaren.’ (…) ‘En in de kunst drukt men alleen datgene goed uit wat met onbevangenheid is opgenomen. De kunstenaars blijft niets anders over dan zich omwenden en inspiratie zoeken in de tijd dat ze nog geen kunstenaars waren, de kinderjaren dus.’ Pavese idealiseerde zijn geboortedorp, maar veranderde het in een ambigue streek. Het personage dat in De maan en het vuur uit de Verenigde Staten terugkeert, nadat hij er rijk werd, is op weg naar een geliefd én gehaat oord.’
[Alejandro Zambra, ‘Op zoek naar Pavese’, in: Het grote vuur, p. 128.]
Vanuit een portico belde ik mijn vriend M. die mij ooit kennis had laten maken met het werk van Pavese, met De maan en het vuur, en het doorwrochte, pijnlijke dagboek Leven als ambacht. Ik vroeg M. of hij kon bedenken waarvandaan ik hem belde. Dat kon hij niet, maar hij voelde zich prompt in het kwadraat verbonden met de plaatsnaam die, ondanks de jaren, ook nog altijd op zijn lippen bestorven lag.
Het lezen van Het grote vuur vervoerde me vandaag terug als naar een vorig leven, dat in bepaalde opzichten soms ‘Pavesiaans’ van karakter en stemming was. Ik voelde toen ook sterke verwantschap in de herkomst uit het dorp, de beleving van de stad, in de pijn en in het schrijven.
Maar toen ik in Santo Stefano Belbo was, nam ik vooral mijn spreekwoordelijke hoed af voor de schrijver Pavese. Sinds vorige week heb ik hem met een jaar overleefd, maar hij had op zijn 41e al een stapel ongelofelijke romans, verhalen en gedichten geschreven. Daaronder dus ook de novelle Het grote vuur die pas onlangs voor het eerst in het Nederlands verschenen is, en dat hij, hoofdstuk om hoofdstuk vanuit de perspectieven van Silvia en Giovanni, samen met Bianca Garufi had geschreven.
Zambra voegt in zijn essay overigens weinig tot niets toe aan de reeds omvangrijke ‘Pavesiana’. Misschien was het teveel eer om dit stuk als nawoord toe te voegen aan deze uitgave. Ook bewonderen is een kunst. Wat overblijft, is vooral de vraag: wat schreef de destijds schijnbaar evenzeer getormenteerde Garufi nog meer?
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.