Een blij jongetje op een verjaardagsfeest; een schuchtere puber die iets onverstaanbaars in de microfoon schreeuwt; een lompe houthakker met een enorme baard; een boze buurman die je liever niet in de brandgang wilt tegenkomen; een man die zich monomaan en geconcentreerd als een monnik over zijn oeroude werk buigt; een uitgelaten clubber op vrijdagavond; een maniakale ritmefreak; een ervaren, ontspannen jazzmuzikant – hij was het gisteravond allemaal. Er was zelfs even een glimp te zien van hem als oude man; krom en corpulent maar vergroeid met zijn sticks. Misschien was dat projectie vanwege mijn eigen verstijfde rug, maar toch viel het me op dat hij steeds vaker gaat staan om op zijn bekkens te slaan, steeds vaker doelbewust weer rechtop gaat zitten als hij wat is ingezakt. Al is het dan soms met een stok tussen zijn tanden.
Kortom: we waren gisteren weer eens getuige van de gedaanteverwisselingen van die monsterlijk goeie drummer uit Noorwegen, het beest, die vleesgeworden Animal uit de Muppet Show. De drummer die lijkt uit te rusten in de vierkwartsmaat die voor andere drummers hard werken is. De barokke houtvester die waar hij maar kan nog wat roffels tussen propt. De man die eindeloos op zoek is naar mogelijke variaties op het thema dat hij meppen moet en zichzelf lijkt te dwingen zijn eigen tempo steeds verder op te voeren totdat hij de stokslagen verdubbeld heeft.
Het allermooiste was misschien wel het moment waarop hij, halverwege een variatie op het ritme dat hij aan het beuken was, zijn rechterhand trillend stil hield boven een trommel, alsof hij op het allerlaatst besloten had er toch maar niet op te slaan, alsof hij krampachtig een dwangneurose aan het bedwingen was. Daardoor ontbrak er heel even, nauwelijks hoorbaar, een slag in de weldadige jazzstorm waar hij onderdeel van was.
De drummer hield wel eens vaker even op met spelen, meestal echter om het publiek verder op te zwepen, om een andere muzikant in de spotlights te zetten of om een teken te geven aan de rest van de band. Maar hij leek het soms ook te doen om te voelen of de machinerie wel door liep, of de golven wel bleven komen zonder hem. Ineens zag ik een nog verre toekomst voor me waarin hij die zo ontzettend aanwezig is in de muziek, zich langzaam terugtrekt uit het geluid, maar we zijn ritme desondanks blijven voelen – of hij het nu slaat of niet. Zijn naam blijft. Martin Horntveth.
Polaroid van de dag
Requiem aeternam
Het licht in Culemborg
Deventer-Gorssel-Zutphen
Aan de naald
Ik dwing het niet af maar wacht, ook al duurt dat maar kort. Op het moment dat ik erover kan nadenken, op het moment dat ik tijd heb, komt het idee tevoorschijn; een specifiek idee voor het vervolg van wat ik aan het maken was. Tijdens het schrijven geldt hetzelfde voor de zinnen en de passages die elkaar opvolgen. Zoals bij oude langspeelplaten gaan enkele noten al zacht vooraf aan de daadwerkelijke start van de muziek, ‘aan de naald’ als het ware. Daarna schrijf ik ze ogenschijnlijk eenvoudig op. Dan begint het nummer, en onder mijn handen groeien alle delen tot een geheel.
Het is een fascinerend proces dat zich aan mij als iets nieuws openbaart. Nieuw – omdat ik altijd anders heb gewerkt. Het voelt aan als het wandelen over duistere en ondoorgrondelijke wegen en ik huiver soms maar bang ben ik niet. Want het zijn de wegen van de natuur. Onder mijn handen ontstaat leven, een noodzakelijke, niet te stoppen gang van geboorte en bloei – en uiteindelijk naar verval en dood. Het lot ligt in mijn handen.