‘Modern humanity’s knowledge of its own nature has leaped forward, along with our understanding of the earth and the structure of the universe. Whereas the ancients had powerful intuitions and insights, we have scientific facts. Such developments, scientific and material, are bound to have a transforming effect and touch all aspects of our lives.
It therefore seems strange to me that only religion has continued to transmit the same teachings largely unaltered, in many cases, for millennia. Only religion claims to have golden rules that can withstand scientific scrutiny. Certainly, there are some arguments in religion’s favour. Religious teachings provide continuity amid change and a sense of history. They have survived past challenges and stood the test of time. Furthermore, the human mind and its awareness of spiritual values have remained constant.
These are all valid arguments for traditional religious belief and practice. Since I belong to the 79th generation of an ancient Shinto tradition, it is quite understandable that I attach great importance to tradition and continuity. However, I also believe that religious expressions, that is to say the language and form of religion, must adapt and evolve. There is now so much exchange of ideas between cultures and faiths that traditional forms can no longer be justified on grounds of tradition alone. Social and cultural changes have been so profound that the old forms often lack relevance to modern men and women. Therefore, we should not hesitate to make up for what we lack and to improve what we need to improve. To believe that only the language and form of two millennia ago are valid for today is pure bigotry and dogmatism, and far removed from any kind of spiritual awareness.’
[Motohisa Yamakage, The Essence of Shinto. Japan’s Spiritual Heart, p. 20-21.]
Polaroid van de dag
Streetart Turijn
Bezienswaardigheid is geen absoluut begrip. Toch denken sommige mensen daar anders over. In het kleine toeristeninformatiebureau tegenover het centrale Stazione di Porta Nuova van Turijn vroeg ik om een plattegrond van de stad. Met een routineus gebaar trok de medewerkster een opvouwbare kaart van vooral de binnenstad tevoorschijn en tekende er met een dikke blauwe stift meteen een parcours op. We moesten rechtdoor lopen naar het Egyptische museum dan naar het Koninklijk paleis en het Piazza Castello, vervolgens naar het gebouw met de kenmerkende puntkoepel, de Mole Antonelliana (met daarin het filmmuseum), over de kade langs de rivier de Po en ten slotte terug naar het beginpunt. Vragen stelde ze niet. We bedankten haar hartelijk en trokken verder ons eigen plan, waarvoor de uitgereikte plattegrond nauwelijks nut bleek te hebben.
We puzzelden ons route in elkaar met behulp van eerder gemaakte printjes, onze telefoons, barpersoneel en rondhangende oude mannetjes. S. had, met dank aan Inkmap, al een paar punten op de kaart van Turijn gezet. We maakten er een route van die ons niet alleen langs reeds gekende vindplaatsen van Torinese streetart bracht, zoals het busstation aan de Via Fiochetto, maar die ons geheel onverwacht ook in het Parco Dora voerde; een voormalig industrieel complex in het Noordwesten van de stad waar een gigantische, nu geheel opengewerkte productieloods waanzinnig veel ruimte bood aan skaters, graffiti-artiesten en buurtbewoners. Een prachtige metalen kathedraal met heel veel groen eromheen.
Op de weg terug kwamen we in het stille volksbuurtje Borgo Vecchio Campidoglio uit, dat een transformatie ondergaat en al flink is opgeknapt door de tientallen schilderingen op de muren. We zigzagden door alle straten van het wijkje en ontdekten daar ook het bestaan van het (deels virtuele) Museo Arte Urbana. Er wordt dus wel degelijk werk gemaakt van het andere Turijn, ook voor toeristen. En als je daar gaat kijken, passeer je vast ook wel een keer het centrum, kom je evengoed langs al die bezienswaardigheden uit de gidsjes, op die dikke blauwe lijn.
La Fermata
In bar La Fermata stonden drie wegwerkers in feloranje broeken en bezwete blauwe T-shirts hun koffietje te drinken. De bar was zo klein dat wij niet naast hen konden staan. Bestellen ging nog wel, over hun hoofden heen. Een zoet broodje pakken uit de plastic vitrine, tussen hen door, ook. We namen plaats aan een klein tafeltje. Na het vertrek van de wegwerkers kregen we zicht op de opvallende machine waarmee de barvrouw onze koffie aan het maken was. Een soort kookketel van glimmend koper met op het half open ronde deksel een adelaar met gespreide vleugels, waardoor het iets tussen een Rolls Royce en een prijsbeker in leek. Door de verschillende kraantjes, stangen en ontluchtingsmechanismen kreeg het apparaat een soort ‘oervorm’, iets futuristisch en nostalgisch tegelijk. Alsof het verzonnen was. Steampunk.
Ik vroeg de vrouw wat het voor een koffiemachine was en of ik er een foto van mocht nemen. Verwijzend naar de adelaar bovenop zei ze iets over een eerbetoon aan koning Victor Emanuele en vertelde dat de fabriek er op dit moment nog een in de aanbieding had. Alsof ik zou willen kopen wat ik mooi vond. Ze werd zelf overigens niet heel enthousiast over de machine. Ze hield het kort en haar gezicht bleef ondertussen uitdrukkingsloos, leeg. Ze leek sowieso nergens zin in te hebben. Ze zag er geslagen uit, maar niet langer raken, verdwenen uit zichzelf. Misschien wel als gevolg van jarenlang werken in die bar. Eindeloos dezelfde verhalen en bestellingen aanhoren, eindeloos dezelfde handelingen met die machine verrichten. Herhaling tot er een dikke, ondoordringbare laag stof op ligt of de halfdood erop volgt. Ik hoopte maar dat het dat was.
Misschien hadden bovendien al tientallen mensen voor mij naar de koffiemachine gevraagd. Ik maakte dus maar snel mijn foto, rekende af en we vertrokken. De volgende dag kwamen we bij toeval opnieuw langs La Fermata en zagen dat de bar gesloten was – vanwege de vakantie.
’s Avonds bekeek ik het bonnetje voordat ik het weggooide. Er stond een Oost-Europese naam op, van een Poolse of een Russische. Dat was ook een verklaring.
Reclameblokje: Frank de Wit
Het paste op een onverwachte, eigenaardige manier precies bij elkaar: de tentoonstelling Licht van Frank de Wit en de locatie; de vijftiende verdieping van de Antwerpse A-toren. Een leeggeruimd kantoorgebouw vlakbij het Centraal Station en ogenschijnlijk vrij traditionele, realistische schilderijen. Hoewel hij zichzelf typeert als een ‘hedendaagse realistische schilder’ kan Frank gelden als een mooi voorbeeld van hoe je juist door kunstmatigheid (een plat vlak, verf – soms in abstracte vegen) de natuurlijke werkelijkheid dichter benadert. Hij beeldt niet af, hij verwerkt niet alleen het zichtbare maar ook het onzichtbare in de verf. Zijn gevoel en zijn persoonlijke verbondenheid met het onderwerp komen dwars door het pigment en de olie heen. Afhankelijk van je afstand tot het schilderij verandert kunstmatigheid in realiteit. Je ziet niet wat je ziet, je ziet veel meer.
Voor het uitzicht over de stad gold iets dergelijks. Ik ben geen grote liefhebber van uitzicht, al is het maar vanwege mijn hoogtevrees. De ervaring in de A-toren was een uitzondering, misschien omdat ik een zwak voor Antwerpen heb. De vijftiende verdieping gaf nog net mooi zicht op het reilen en zeilen in de straat, het dagelijks verkeer. Op de twintigste verdieping was dat al stukken minder. Daar was ook een tentoonstelling maar die was dan ook veel minder interessant.
Licht van alleskunner Frank de Wit is nog te zien tot 18 september. Alles is tijdelijk, ook de toegang tot de kantoortoren die op het punt staat gerenoveerd te worden. Ga er dus maar snel naar toe.
Kamer 346
Als ik erop aangedrongen had, was het misschien best mogelijk geweest om een blik te werpen in kamer 346 van hotel Roma in Turijn. Dan hadden we het krappe, benauwde vertrek kunnen betreden, de lage klassieke roodleren fauteuil kunnen zien, de schrijftafel en de bakelieten telefoon aan de muur waarmee de Italiaanse schrijver Cesare Pavese op de avond voor zijn dood tevergeefs geprobeerd had een vrouw bereid te vinden om met hem uit eten te gaan. De kamer waarin hij in de nacht naar 27 augustus 1950 begonnen was aan zijn lange reis naar het dodenrijk, in een spreekwoordelijke slaaptrein, dankzij een stapeltje pillen. Ik durfde echter niet, lichtelijk beschaamd vanwege mijn absurde pelgrimage in het spoor van deze door mij zo bewonderde schrijver. Maar we troffen nergens in het hotel een plaquette of een foto aan, niet eens een boek dat herinnerde aan Pavese. Misschien wilde men zich zijn, overigens nogal langdurige, verblijf of zijn tragische lot niet meer herinneren. Het kon ook zijn dat het juist opperste discretie was – zowel ten opzichte van de betreurde auteur als tegenover nieuwe gasten die in kamer 346 wilden slapen, onwetend van de voorgeschiedenis. Dus bleef ik even, heel even maar zwijgend stilstaan voor de deur. Tegen de schoonmaaksters op de gang zei ik desgevraagd dat ik op zoek was naar kamer 346. Waarom vertelde ik niet. Dat ik de kamer gevonden had ook niet. En ik ging er niet naar binnen. We liepen terug, naar onze eigen kamer, die nummer 463 had. Een goocheltruc van het toeval.