‘Ieder van ons is een wij, ieder een menigte die vervaagt tot in de onafzienbare verte. Je hoeft enkel naar jezelf te kijken, man, je bent immers zowat de hele mensheid! Dat is het verschrikkelijke: wanneer je zondigt, komt de schuld op allen neer, en ieder pijntje, iedere kleinigheid van je wordt door die ontzaglijke menigte meegedragen. Je mag zovele mensen niet langs het pad van de vernedering voeren. Jij bent de IK, jij leidt, je bent verantwoordelijk voor hen; het was je opdracht al deze mensen ergens naartoe te brengen.
Ja, maar wat moet je wanneer er zoveel van die levens zijn, zoveel mogelijkheden! Kan ik die soms allemaal bij de hand nemen? Moet ik soms eeuwig naar binnen kijken en mijn leven binnenstebuiten keren… is er niet nog iets overgebleven? Heb ik niet toevallig een klein, ineengedoken persoontje over het hoofd gezien, dat zich god weet waarom achter die anderen verschuilt? Moet ik dan echt iedere rotte kiem van een mogelijk leven uit mezelf naar buiten trekken? Er waren er immers dik een half dozijn die te onderscheiden en te benoemen waren, en dat was al meer dan genoeg; elk daarvan zou volstaan voor één heel leven… waarom verder zoeken? Dan zou e aan leven niet toekomen en enkel bezig zijn in jezelf te spitten…
Laat dat gespit nu maar, het zou nergens toe leiden. Zie je dan niet dat ook alle anderen, wat ze ook mogen zijn, net als jij uit menigten bestaan? Je hebt er geen idee van wat je niet allemaal met hen gemeen hebt; kijk dan eens… hun leven is immers óók een van die ontelbare mogelijke levens die jij hebt! (…) Dat alles ben jij omdat je zo’n verscheidenheid aan mogelijkheden in je hebt. In alle mensen naar wie je kijkt, kun je al die dingen onderscheiden die in jezelf zitten.’
[Karel Capek, Een doodgewoon leven, p. 185-186.]
Polaroid van de dag
Kaugummiautomaten 7 – slot?
Droom voor de kortste dag
Anderhalve week geleden droomde ik ineens over Leonard Cohen. Wij waren goede vrienden van hem en zijn dood was nog aanstaande. ‘Wij’ waren een groep jonge onderzoekers van de universiteit en we waren, na een eerdere poging jaren terug, opnieuw en al een heel weekend druk bezig met de voorbereidingen van een conferentie. Leonard zat in een hoekbank en glimlachte naar ons. Hij liet ons begaan. De conferentie, door zijn persoonlijkheid en door zijn songs geïnspireerd, zou als thema ‘politeness’, beleefdheid hebben.
Ineens was het weekend voorbij, maar we waren nog niet klaar. Leonard nam afscheid met een broze, warme omhelzing. De conferentie zou er komen maar hij zou doodgaan voor die tijd. Hij had er vrede mee en wij wisten het. Het was goed zo.
Kleve-Mookerheide
Uitgelezen 80
‘On almost every front, we have begun a turning away from a felt relationship with the natural world.
The blinding of the stars is only one aspect of this retreat from the real. In so many ways, there has been a prising away of life from place, an abstraction of experience into different kinds of touchlessness. We experience, as no historical period has before, disembodiment and dematerialisation. The almost infinite connectivity of the technological world, for all the benefits that it has brought, has exacted a toll in the coin of contact. We have in many ways forgotten what the world feels like. And so new maladies of the soul have emerged, unhappinesses which are complicated products of the distance we have set between ourselves and the world. We have come increasingly to forget that our minds are shaped by the bodily experience of being in the world – its spaces, textures, sounds, smells and habits – as well as by genetic traits we inherit and ideologies we absorb. A constant and formidably defining exchange occurs between the physical forms of the world around us, and the cast of our inner world of imagination. The feel of a hot dry wind on the face, the smell of distant rain carried as a scent stream in the air, the touch of a bird’s sharp foot on one’s outstretched palm: such encounters shape our beings and our imaginations in ways which are beyond analysis, but also beyond doubt. There is something uncomplicatedly true in the sensation of laying hands upon sun-warmed rock, or watching a dense mutating flock of birds, or seeing snow fall irrefutably upon one’s upturned palm.’
[Robert MacFarlane, The wild places, p.203.]