Polaroid van de dag
Daguerreotype
We zochten een trofee voor de ‘winnaar’ van onze jaarlijkse Salonavond, dit keer ‘De Avond der Ondoden’ gedoopt. Omdat die prijs traditiegetrouw waardeloos of gedrochtelijk was, doken we de kringloopwinkel in. Daarbij stuitten we op een fotolijst waarin een portret zat van een enigszins gekweld voor zich uit blikkende oudere heer met drie lelies in zijn hand. Ogenschijnlijk een zeer oude foto, mogelijk zelfs negentiende-eeuws, zij het op slap, twintigste-eeuws papier afgedrukt. We besloten hem niet als prijs maar als decoratie aan de avond toe te voegen. P. zette een kaarsje bij het beeldtenis van de man, alsof het een voorouder betrof wiens nagedachtenis wij eerden, een beschermheilige voor de avond.
Het was de bedoeling dat de deelnemers aan ‘De Avond der Ondoden’ elkaar met huiveringwekkende verhalen, gedichten en andere voorstellingen de stuipen op het lijf zouden jagen. Desondanks werd het een uitermate vermakelijke avond. We keken en luisterden naar elkaar en de man in zijn stoel leek vergeten. Toch bleef zijn blik in mijn rug priemen en we bleven ons afvragen wie hij toch geweest kon zijn. In de geest van de avond dachten we aan oude dichters en verhalenvertellers maar geen van hen kwam uiterlijk met hem overeen. Ook via de symboliek van de lelies probeerden we betekenis te ontlokken aan het portret, maar dit pad liep eveneens dood.
Er zat niets anders op dan nader onderzoek te doen. Dankzij wat hulp (en een zoektocht op Tineye) ontdekten we dat de foto gemaakt was door John Benjamin Dancer (1812-1887). De geportretteerde oude man bleek Richard Buxton (1786-1865) te zijn, een Engelse schoenmaker die zichzelf had leren lezen en schrijven en zich ontwikkeld had tot botanicus van academisch niveau. Het was 1851 toen hij op de foto ging. Drie jaar eerder had hij, samen met Edward William Binney A Botanical Guide to the Flowering Plants, Ferns, Mosses and Algæ, Found Indigenous Within Sixteen Miles of Manchester gepubliceerd. De wetenschappelijke autodidact bleef zijn hele leven schoenmaker en armlastig, maar een fanatiek wandelaar en verzamelaar en zijn botanische werk werd op waarde geschat.
Binney en Dancer hadden hem op een ochtend, naar verluidt vlak na het ontbijt, ‘overvallen’ met het verzoek om een portret te maken. Buxton was toen 65 maar bepaald niet met pensioen. Je zou zeggen dat je de onaangename verrassing van die ochtend aan hem af ziet. Waarschijnlijker nog is dat zijn verontruste oogopslag veroorzaakt is door het fotografische procedé dat Dancer toepaste; dat van de Daguerreotype. Buxton moest daarvoor minstens een half uur stilzitten op een stoel, in zijn nette pak. Als een ondode. En dat voor een man van de buitenlucht.
Zwijgplicht
Misschien getuigt mijn verontwaardiging van slecht geïnformeerd zijn, baseer ik mijn boosheid onterecht op wat ik slechts uit de media weet, maar ik zie een afkeurenswaardige trend in de Nederlandse rechtszalen ontstaan. Gisteren in het nieuws: Aydin C., verdacht van het dwingen van tientallen minderjarige meisjes tot seksuele handelingen voor de webcam, ontkent dat hij daaraan schuldig is. Desondanks weigert hij vragen te beantwoorden. Hij beroept zich voor de rechter op zijn zwijgrecht. Het enige dat hij wel kwijt wil, is dat hij het laatste woord wil hebben in het proces. En dat is een voorrecht dat iedere verdachte in de Nederlandse rechtspraak gegund is, zonder verdere vragen, zonder de mogelijkheid tot tegenspreken het laatste woord voeren.
Geert Wilders hanteerde deze narcistische, egocentrische benadering van het recht tijdens zijn ‘minder Marokkanen’ proces. Niets zeggen totdat het laatste woord gesproken mag worden. In zijn geval omdat hij het als een politiek proces beschouwde.
Vergelijkbaar arrogant en gevoelloos was de Utrechtse serieverkrachter Gerard T. in zijn proces. Hij zweeg in alle toonaarden maar ging wel in hoger beroep tegen zijn veroordeling door de rechter. Om zich vervolgens opnieuw op zijn zwijgrecht te beroepen. En hetzelfde vonnis te horen uitspreken.
Wat willen de beklaagden? Geloven in hun eigen waarheid, in de ‘alternatieve feiten’, zonder tegenspraak.
Als je onschuldig bent, kun je antwoord geven op de vragen die je gesteld worden. Weiger je dat, dan hoeft dat echt niet te betekenen dat je schuld bekent, zover wil ik niet gaan. Maar ik vind het wel volkomen ongepast om dan vervolgens het laatste woord op te eisen, als een recht. Het recht waar je tot dan toe geen gebruik van hebt gemaakt, waarin bij rechten ook plichten horen en verantwoordelijkheid.
Als je van je zwijgrecht gebruik maakt, heb je wat mij betreft zwijgplicht bij het laatste woord.
An der Wuhle
Na de Panke was het op een van de eerste dagen van januari de beurt aan de Wuhle, aan de oostkant van Berlijn. Op die koude, regenachtige dag besloten we onze kostbare tijd niet te verspillen aan de zoektocht naar de bron, die ergens in een nat weiland naast de begraafplaats van Ahrensfelde moest liggen. Eenmaal uit de S7 liepen we de Dorfstrasse af en zochten een paadje naar het beekje. Vanaf daar volgden we de loop van wat langzaam maar zeker een kleine rivier werd – tot aan de uitmonding in de Spree, vlakbij Alt Köpenick.
De afstoot
Het zal een uur of twaalf geweest zijn dat we café De Notaris passeerden. Ik wierp een blik naar binnen en zag enkele mannen in witte overhemden en zwarte gilets rondlopen. Sommige van hen hadden een logo op de boordjes van hun hemden staan. Hier, in Franeker, vonden die zondagmiddag de Friese kampioenschappen Hoofdklasse Libre plaats, zo gaf de poster op het raam aan. Biljart. Omdat het een zonnige dag was, werd het zicht naar binnen enigszins belemmerd en ik kon niet goed inschatten hoeveel biljarts er stonden opgesteld. Ik vermoedde dat in De Notaris, net als in veel winkels, achterin een spiegel was aangebracht, waardoor het er groter leek, zo niet oneindig. Het was een besloten universum, dit kampioenschap dat tussen acht heren werd uitgevochten. Zij waren stil en geconcentreerd bezig en bemerkten de voorbijgangers buiten niet.
Op het moment dat ik naar binnen keek, bogen twee heren zich voorover, hun keu in de aanslag voor de afstoot. Op aangeven van de scheidsrechter stootten zij de hen toegewezen bal tegelijkertijd naar de overkant, de zogenaamde ‘lange band’. Degene van wie de bal het dichtst bij de ‘korte band’ terugkwam, kon bepalen wie er daadwerkelijk mocht starten. De winnaar van de afstoot gaf de ander voorrang. Hij glimlachte er vriendelijk bij, alsof het hier om beleefdheid ging. Als zijn tegenstander in vorm was, zou hij er voorlopig niet aan te pas komen en mogelijk al snel tegen een flinke achterstand in caramboles aankijken. Maar wat zich in tweede instantie liet aanzien als zijn strategie, bleek effectief. Nadat de scheidsrechter de ivoren ballen weer in positie had gelegd, stootte zijn tegenstander en… miste meteen de eerste kans. Hij moest de ‘acquitstoot’ uitvoeren, waarbij de bal een voorgeschreven baan over het laken moet afleggen, zo leerde ik later. De winnaar van de afstoot glimlachte tevreden; nu kon voor hem de wedstrijd pas echt beginnen. Hij zou er het toernooi echter niet mee winnen.
Nervenklinik
Over het wrede lot van de geesteszieken in nazi-Duitsland is in de voormalige Karl Boenhoeffer Nervenklinik in Berlijn de tentoonstelling ‘Totgeschwiegen’ ingericht. Deze permanente tentoonstelling in gebouw 10 van wat nog steeds een psychiatrische inrichting is, gaat voornamelijk over de onmenselijke behandeling, deportatie en moord op de patiënten in die tijd, maar bevat ook documenten over de geschiedenis van het gebouwencomplex.
Op de eerste etage van het gebouw werden we door een van de patiënten van de kliniek opgemerkt en ze wees ons de deur waardoor we naar binnen moesten. Of ze de taak had bezoekers te verwelkomen was onduidelijk. Ze bleef even zitten op haar stoel maar verdween kort daarna. Terwijl we langs de verschillende displays en vitrines liepen, passeerden ons wel af en toe andere bewoners van de kliniek, soms in zichzelf pratend, soms vriendelijk maar wezenloos glimlachend, soms nors. Ze liepen allemaal in hetzelfde slepende ritme, traag alsof ze een gewicht met zich meedroegen. Zachtaardige zombies, waarschijnlijk allemaal aan dezelfde kalmerende middelen. Ze wierpen een oppervlakkige blik op de gruwelijke foto’s en verhalen, stonden soms even voor het raam naar buiten te kijken maar leken vooral in beslag genomen door het bewegen zelf. Alsof het moest. Ons keurden ze nauwelijks een blik waardig, het was eerder alsof ze op iemand wachtten, iemand die aan zou komen lopen van de parkeerplaats.
Soms zeiden ze iets tegen elkaar op de gang en dan hoorde je de galm die ons zo bekend was uit de lange gangen in de verlaten inrichtingen die we eerder hadden bezocht. Het maakt werkelijk niet uit of een dergelijke kliniek nog in gebruik is of half ingestort in een bos staat. Een Nervenklinik is altijd een schimmenrijk waar de waan geïsoleerd, verdoofd en gedempt wordt en de fantasie tegelijkertijd ook maximaal aangewakkerd. Het hangt er maar vanaf waar je vandaan komt; van buiten of van binnen. Er stonden prachtige bomen in de tuin en de zon scheen. Zo nu dan rommelde het: vliegtuigen, onderweg naar Tegel, niet ver van de kliniek vandaan. Maar je zou ook iets anders kunnen denken.
Toen we weer buiten kwamen, hadden we een precieze bestemming gedestilleerd uit de expositie. We liepen langs het ketelhuis en de andere paviljoens, waarvan sommige met hele hoge transparante wanden en dikke rollen prikkeldraad waren vergrendeld, op weg naar een driehoekige punt in het gigantische terrein: het verwilderde bos waar vroeger de begraafplaats was. Er was weinig meer van over, slechts twee stukken van een oude muur. Op de dodenakker werden de hier overleden patiënten begraven, tussen 1933-1945 in onnatuurlijk groten getale, totdat de zogenaamde Aktion T4 begon, een grootschalige ‘euthanasie’praktijk die deportaties van de geesteszieken naar concentratiekampen en zogenaamde Tötungsanstalten impliceerde. Ergens in de jaren tachtig waren de graven geruimd. Daar hebben ze ondertussen weer spijt van, want voor familieleden van de overledenen is er nu slechts een verwilderd bos om naar toe te gaan en de geschiedenis lijkt niet meer tastbaar.
Maar ik vond het een mooie plek. Die woekerende driehoek heeft tijd nodig, geen onderhoud. Het is een krachtig symbool voor zowel het leven, de waanzin als de dood – de natuur, de alles uiteindelijk overwoekerende natuur.
Eenmaal buiten de poorten van de Nervenklinik fotografeerde S. de plaquette die voor altijd aan de hier begane wreedheden moet herinneren. Er staat een onverzoenlijke tekst op: voor de moordenaars van de patiënten bestaat geen vergiffenis. En zo is het.