Polaroid van de dag
Nulla ha fine
Op een van de eerste dagen dat we in Rome waren, zag ik ‘nulla ha fine’ op een muur gespoten staan, wat zoveel betekent als ‘niets heeft een einde’. Aangezien ik iedere goede graffititekst serieus neem, speelde de dagen daarna de tweeslachtige betekenis van deze filosofische stelling door mijn gedachten. Dat niets een einde heeft kan een troostrijke gedachte zijn, maar dat aan niets ooit een einde komt, is evengoed een verontrustend besef. Wat zou de betekenis zijn die de schrijver voor ogen had? Is de eeuwigheid iets om naar te verlangen?
Als je op afbeeldingen van deze tekst googelt, kom je uit bij een tag op een van de kademuren langs de Tiber. Die doet vermoeden dat de stelling van drie woorden een samenvatting is. ‘Come il fiume che scorre nulla ha fine’ staat er, ‘Zoals de stromende rivier heeft niets een einde’. Het water van de rivier stroomt naar zee, verdampt en valt neer als regen of sneeuw – wordt uiteindelijk weer water, in een rivier. Ook al heeft iets ogenschijnlijk een einde, het kan terugkeren en opnieuw beginnen, zij het in een andere gedaante. De metamorfose staat garant voor de eeuwigheid, ondanks de schijn van de verstrijkende tijd.
‘Nulla ha fine’. Rome, in drie woorden.
Bar
Er is al veel geschreven over de Italiaanse bonnetjescultuur. Dat je eigenlijk beter geen koffie kunt drinken in bars waar je eerst een bonnetje moet halen (en betalen). Dat je je bonnetje moet bewaren voor onverwachte controle door de Guardia di Finanza, of tenminste tot je 35 meter verwijderd bent van waar je zojuist hebt afgerekend. Die verhalen horen bij een cultuur waarin waarheid en leugen, meningen en feiten en werkelijkheid en bureaucratische werkelijkheid door elkaar lopen – en dat al heel lang. De bonnetjes zijn er de flinterdunne symbolen voor. Op het ene exemplaar kun je nauwelijks terugvinden hoeveel je hebt betaald, op het andere is een lunchbestelling voor vijf personen voor het gemak samengevat onder het begrip ‘gastronomi’ en volgens een derde bonnetje dat we op diezelfde dag kregen, hebben we zeven consumpties besteld die allemaal ‘bar’ heten. Je moet je er maar om glimlachen.
Voor alle goden
Vuiltje
Een schaduw, een vuiltje in mijn oog, het vermoeden van een vleermuis in de schemering. Een moment, een heel kort moment stond ik stil bij de toekomst, terwijl ik verder liep. Rechts van mij het IJ, links al bijna het Amsterdamse Centraal Station. Vrijdagavond, laat. Ik staarde in de duistere diepte van de toekomst, moe als ik was, in het besef dat alles in wezen zinloos is maar dat ik er tot nu toe zelf zin aan had gegeven – en dat ook zou blijven doen. Toch voorzag ik een moment, een langer moment, waarop ik daar misschien geen zin meer in had. Mezelf eens niet in gang zou kunnen zetten met een plan, met aangenaam gezelschap of met doelen voor een reis. Dan zou ik ermee geconfronteerd worden dat we alles zelf hadden georganiseerd – en het zou prompt niet meer bestaan.
Ik dacht even aan mijn vader, die niet heel oud geworden is. Hoe lang had hij nog geleefd nadat zijn rol, zoals hij dat zag, vervuld was? Nadat hij gestopt was met werken en het leveren van een bijdrage aan de samenleving? Vijftien jaar? Misschien had hij ook met de aankondiging van zijn naderende dood wel zelf de klok ingedrukt, was hij gaan aftellen volgens het slechtste scenario. Omdat het duidelijk was waarop het uit zou lopen.
Zou het met mij later ook zo gaan? Het zou zomaar kunnen. Ik schudde de schaduw af, haalde het vuiltje uit mijn oog en liep het station in, naar de trein, naar huis. Nee… dat was geen vleermuis.