Polaroid van de dag
Stad van herkomst
Ook Luik heeft een beroemde schrijverszoon: George Simenon. We stonden even voor het huis waar hij een groot deel van zijn jeugd doorbracht, in de brede straat die nu naar hem genoemd is. Merkwaardige, willekeurige bestemming. Meer informatie, kennisneming van de locatie dan een sensatie. Je zal er maar wonen. Verplicht om de plaquette over de schrijver op je gevel te houden, maar niet verplicht zijn je huis voor bezoek open te stellen. Dan staan er dus regelmatig mensen naar je gevel te staren, er een foto van te maken of krijgen ze en groupe minutenlang een verhaal te horen voor je deur.
Wat zegt een geboortehuis of het huis van de eerste levensjaren over de mens die zich pas veel later tot schrijver ontpopt? Zijn de eerste sensaties van geuren, van temperatuur en licht, van steen of groen, van de wisseling der seizoenen belangrijk voor het schrijverschap? Ik geloof wel dat er voor ieder mens zoiets als een gevoel van oorsprong ontstaat op de plek waar je geboren wordt – hoe vaak en hoe ver je ook verhuist en ook als je je land van herkomst veracht. Ja, misschien heeft het toch zin om die plekken te bezoeken, vooral als het je eigen leven betreft.
Ik weet niet veel van Simenon, maar associeer hem toch vooral met een beestachtige schrijfproductie, met de verhalen over commissaris Maigret en… met Parijs, waarschijnlijk vanwege die detectives. Hij heeft veel meer geschreven, ook met nadrukkelijk Belgische locaties en bovendien werd Maigret in Nederland ‘geboren’. Simenon is dan ook niet lang in Luik gebleven, maar lang genoeg misschien om door die stad gedetermineerd te zijn.
Tijdens ons verblijf daar las ik Maigret en het lijk aan de kerkdeur (Le pendu de Saint-Pholien), een van de eerste tien (!) Maigrets die Simenon in 1931 schreef. Het speelt zich af in Luik. Ik las het uit een heerlijk ouderwetse omnibus met drie Maigrets, in een donkergroen omslag waarop ingelegde goudkleurige letters stonden, een schets van de detectivefiguur en nummer 1 – want het was het eerste van 27 delen met alle Nederlandse vertalingen van de Maigretverhalen, een bundeling uit de jaren ’60 van de vorige eeuw – afkomstig van de zolder van een collega. De stoffige, zoete lucht die uit de bladzijden oprees, rijmde met die van Luik, al overheersten daar op sommige plekken de wafelwalmen, benzinedampen en de mazout.
Sinds ons bezoek aan Luik is Maigret me gaan obsederen. Het gaat in de verhalen over die commissaris natuurlijk om de reconstructie van daden en misdaden maar toch vooral om de psychologie, om de beweegredenen van de betrokkenen. Het wereldbeeld, de motieven die uit hun handelingen spreken – de ontmaskering daarvan bepaalt de werkelijke spanning. Het wereldbeeld dat ontsproten is aan dat van Simenon en daarmee wellicht aan Luik, aan zijn stad van herkomst. Het kan zomaar een reden zijn om naar Luik af te reizen, of er terug te keren.
Homo sapiens
Wetenschapsgeschiedenis
De universiteit trekt in Luik een spoor van leegstaande gebouwen door de stad. Daar wisten we natuurlijk al iets van, toen we aankwamen op het spectaculaire Gare des Guillemins, vandaar dat we het station aan de achterkant verlieten, op weg naar de restanten van de Val Benoît Université. In de dagen erna zouden we echter op nog veel meer verlaten gebouwen bordjes aantreffen met een verwijzing naar het academische verleden. Alsof de wetenschappers in Luik een soort settlers zijn, die na uitputting van de bodem weer verder trekken.
Toen we in de de Rue de Pitteurs op Outremeuse voor een indrukwekkend pand stonden dat nog wel in gebruik was, kwam er een wat ouder heerschap door de poort naar buiten. Hij sloot af, zag ons naar het gebouw kijken, aarzelde even en vroeg toen of we voor het eerst in Luik waren. Toen hij hoorde waar we vandaag kwamen, trok hij zijn wat roestige Nederlands tevoorschijn – een unicum in Luik, zo zouden we ontdekken. Hij bleek hoogleraar universiteitsgeschiedenis te zijn – een merkwaardige discipline die mij desondanks altijd gefascineerd heeft.
Hij droeg een doorleefde, leren tas aan een riem over zijn schouder en blikte ons vanuit de plooien van zijn wat pafferige gezicht met een prominente wrat, geamuseerd aan. Zijn warrige, dunne haar, een speldje van de socialistische partij in zijn jasje en een vlinderstrik die strak tegen de forse nek geklemd zat, maakten het beeld van de professor compleet. Hij vertelde dat we naar zijn kamer stonden te kijken, daar, met de achterkanten van schilderijlijstjes tegen het raam. Ook uit het pand dat hij zojuist afgesloten had, zou de universiteit binnen een jaar of twee gaan vertrekken. Misschien ging hij dat niet meer meemaken, zei hij, want hij ging ergens in de komende jaren ‘op pensioen’ maar toch maakte hij zich er zorgen over, want waar moesten al zijn duizenden boeken heen? En bovendien, zo veronderstelden wij hardop, wat zou hij anders gaan doen tijdens zijn pensioen dan doorwerken? Het was nu ook zaterdag dat we hem uit zijn bureau zagen komen tenslotte.
‘Ja,’ verzuchtte hij ogenschijnlijk zonder er werkelijk onder te lijden, ‘Een professor heeft nooit vakantie…’
We keken door de ramen van het souterrain naar binnen en zagen rijen vol boekenkasten staan. Zijn boeken over de geschiedenis van de wetenschap – inderdaad.
Een dag later liepen we over de Luikse citadel toen we hem opnieuw tegenkwamen, dit keer in gezelschap van zijn vrouw. We begroetten hem uitbundig. Hij droeg een ander strikje dan de dag ervoor maar wel weer het rode speldje op zijn revers en de schoudertas. Wat zou erin zitten? ‘Een professor heeft nooit vakantie’…
Hij begon meteen weer met een college, nu over de geschiedenis van de citadel. Het lesgeven als tweede natuur, of verlegenheid misschien; verlegenheid om allesbehalve kennis. Zijn vrouw glimlachte en nam ons vriendelijk en geïnteresseerd op, terwijl ze hem liet praten.
We liepen een stukje met hen op maar zij daalden weer af via de ijzeren trappen in de richting van de Maas. Wij gingen verder op de heuvel, in de richting van Saint Leonard en, na deze korte ontmoeting, ook naar het domaine de la Chartreuse, omdat hij het ons had aangeraden.
‘De derde keer dat we elkaar tegenkomen moeten we een glas bier drinken’ riep hij nog naar boven ‘dat is een traditie in Luik’.
Eenmaal weer thuis ontdekten we dat onze professor niet alleen een geëngageerd mens was met, niet toevallig, groot historisch besef en de behoefte om dat met anderen te delen, maar ook dat hij bij al zijn gefilmde optredens een ander strikje droeg. Zou hij er voor iedere dag een in de kast hebben liggen? 365 stuks? Als dat zo was, zou ik hem er wel een willen sturen om zijn verzameling compleet te maken. De 366e, voor de schrikkeljaren. Want wij waren, net als zijn vrouw, vertederd door hem. Hij zou een vriend geworden kunnen zijn, als we nog een dag langer waren gebleven – en hem dan natuurlijk weer ergens anders in Luik tegen het lijf waren gelopen.
Wespen doodslaan
Ik ga hier een pauze inlassen, in ieder geval voor enkele weken. Deze zomer dus geen ‘Polaroids van de dag’ meer. Wat ik wel ga doen? Lezen en schrijven natuurlijk, lekker eten en drinken, lang slapen en op reis, voor me uitstaren, door steden struinen, wandelen, indrukken opdoen en nadenken, plannen maken. En wespen doodslaan, dat ook. Zeker.
Uitgelezen 86
‘Eerst deed ik net alsof ik schreef, maar ze zei dat dat niet werkte. Het publiek zou meteen doorhebben dat ik maar deed alsof. “Schrijf echt iets.” Eiste ze, en vervolgens, voor alle duidelijkheid: “een verhaal. Niet zomaar wat woorden. Doe het natuurlijk, zoals u altijd schrijft.” Ik zei haar dat het niet natuurlijk was als ik zou schrijven terwijl ik gefilmd werd voor de Duitse publieke omroep, maar ze hield voet bij stuk. “Maak er dan gebruik van,” zei ze. “Schrijf een verhaal precies daarover – over hoe onnatuurlijk het is en hoe dat onnatuurlijke ineens iets voortbrengt: iets echts, vol passie. Iets wat u helemaal doordringt, van uw hersens tot uw lendenen. Of andersom, ik weet niet hoe dat bij u werkt. Dat wil zeggen, waar in uw lichaam de creatie precies begint. Het is bij iedereen anders.” Ze vertelde me dat ze ooit een Belgische auteur had geïnterviewd die elke keer als hij schreef een erectie kreeg. Iets in het schrijven “stiffened his organ” – dat was de uitdrukking die ze gebruikte. Het was vast een letterlijke vertaling van het Duits, maar in het Engels klonk het heel vreemd.
“Schrijf,” hield ze aan. “Mooi zo. Ik vind uw slechte houding tijdens het schrijven geweldig, die verkrampte nek. Het is werkelijk prachtig. Blijf schrijven. Heel goed. Zo moet het. Natuurlijk. Let niet op mij. Vergeet dat ik er ben.”’
[Etgar Keret, ‘Welk dier ben je?’, in: Verrassing, p. 245-246.]