Polaroid van de dag
Uitgelezen 88
‘De nieuwe feiten, die een rem zouden zetten op elke neiging tot herziening van de grondbeschikking (het idee om het geheel – voor ieder de helft – na te laten aan het paar Giuseppe-Adelaide, dat voortaan verbonden was door de dubbele keten van het dubbele huwelijk: het burgerlijke, in 1910, en het kerkelijke daar bovenop), deze nieuwe feiten waren gerijpt en uiteindelijk in de schoot gevallen van het alledaagse weten, dat weten of bewustzijn dat sommige filosofen juist ‘het reële’ noemen om het beter te onderscheiden van hun eindeloze privé-geprakkezeer, als het ware om het een vaag burgerrecht te verlenen ‘dans la domaine de l’esprit’; ze waren gevallen, gevallen en als harde peren opengebarsten, van de kerstboom van een vorig ophangpunt, dat men ‘het mogelijke’ noemt. Zoals de waterdruppel opzwelt en alle kleuren van de regenboog aanneemt, en door zijn eigen gewicht aan de rand van de daklijst boller en boller wordt, tot hij er ten slotte – plop! – opeens van loskomt; en tijdens de korte duur van zijn val wordt hij zichzelf, krijgt hij de naam waterdruppel, noemt zelfs Berkeley hem waterdruppel; twee seconden lang, tot hij in de nek belandt van een huiverende voorbijganger, maakt hij deel uit van een ruime zekerheid: de zekerheid van het historisch ‘reële’, dat door God werd georkestreerd, door Hegel gehistoriseerd en door Carlyle verheerlijkt. Nauwelijks is hij, de druppel, opgenomen in de dialectiek van de geschiedenis, of opgevangen door de nekwervel van de voorbijganger, of hij verdampt alweer, zoals het Vermogen van de markies van Château Flambé in de dialectische smeltkroes van het jaar 1792.’
[Carlo Emilio Gadda, Gepaard met verstand, p. 171-172.]
De eerste avond
De schemering viel over Porto terwijl we in de tram van het vliegveld door de buitenwijken naar onze bestemming reden. We zagen pas echt iets van de stad toen we bij station Lapa van een hoge trap de wijk in daalden. Het was een uur of tien en we kwamen weinig mensen tegen op straat, ondanks de zwoele lucht. Onder de magische, mediterrane straatverlichting zagen we de eerste gescheurde muren en leegstaande huizen, de eerste levenstekens van straatkunstenaars, de eerste prachtige series geveltegels. Een duister, nauw straatje verder naar beneden, een leegstaande winkel waar zwervers hun slaapplek hadden gemaakt, een klein groepje uitgelaten jongeren, stille parkeergarages. Een surreëel grote plant in een daktuin wekte de suggestie van de tropen, stoffige winkelpanden gaven ons het gevoel dat we in een andere tijd waren beland.
Voor de deur van het adres waarnaar we onderweg waren, liepen we als bij toeval onze verhuurders tegen het lijf. Ze kwamen net terug van een etentje bij vrienden en namen ons mee naar binnen. Eerst door een tweedehands platen- en vintage designwinkel heen, langs een klein kantoortje voor architecten en dan de tuin in. Helemaal achterin, van het zicht uit hun bovenhuis afgeschermd door hoge bamboestruiken en bomen, hadden ze een klein gastenverblijf ingericht – ver van de straat en het verkeer, ver van de indrukken, ver van de mensen die we de dagen erna zouden zien. Alleen de tuinen van de buren en de achterkanten van de huizen omgaven ons. Vijf tuinen verderop stonden de donkere ruïnes van twee huizen. Daar schuin boven, driehoog en hellend uit zijn erker haalde een buurman zijn was van de lijn. Hier en daar brandde binnen een lamp, schuin boven ons tuinhuisje hing de maan, bijna vol en nog verstrikt in wat takken van een enorme boom.
We wilden niet meteen gaan slapen maar echt aankomen. Dus gingen we op zoek naar een flesje vinho verde. We sloegen wat hoeken om en kwamen bij een avondwinkel. En hoewel we, misschien vanwege de aangename temperatuur en de vriendelijke verhuurders, niets anders dan geruststelling ervaren hadden, viel ons wel op dat er in de kleine winkel maar liefst drie of vier mannen werkten, die ons goed in de gaten hielden. Er kwam een zwerver binnen met 50 eurocent in zijn hand voor een fles bier en hij werd nog wat nadrukkelijker omsingeld en aan zijn eenvoudige transactie gehouden.
Weer terug in de binnenwereld rond ons huisje, lieten we ons kietelen door de sprankelende wijn. We prijsden ons gelukkig en luisterden naar de laatste geluiden van de avond: korte uitbarstingen van gelach op een feestje bij de buren, in de verte het geblaf van honden en boven ons: de meeuwen – van schoorsteen naar schoorsteen van dakrand naar boomtak, over de binnenplaats scherend. Honden en meeuwen – daar leek Porto bij nacht uit te bestaan. In het gelige licht dat niet alleen van de straatverlichting maar ook uit sommige tuinen kwam, werden de meeuwen vale, zachte schimmen tegen de donkerblauwe hemel. Ze riepen naar elkaar, paniekerig en zeurderig tegelijk.
We wisten nog steeds niet wat ons te wachten stond in deze stad, maar we hadden we er alle vertrouwen in.
Porto Streetart: Coracao o ditador
Porto Streetart: Random Freaks
Uitdijend heelal
Eigenlijk moet ik niet zo veel boeken meer kopen, want ik heb er nauwelijks ruimte voor. Ik heb mijn best gedaan te ‘ontzamelen’ en de boeken verwijderd die ik alleen maar had willen redden van de ondergang. De zogenaamde klassiekers, of boeken die ik om andere redenen twintig jaar geleden wel interessant vond maar nu niet meer. Natuurlijk zijn er nog heel veel titels die geduldig wachten op het juiste moment om voor het eerst gelezen te worden. Maar de boekenverzameling is geconcentreerder geworden. Sterker nog; toen ik afgelopen weekend na een bezoek aan de Nieuwe Boeken Beurs van kleine zelfstandige uitgeverijen toch weer met een stapeltje thuiskwam, bekroop me de gedachte dat ik bezig was aan een gesloten universum te metselen. Want ik koop, ondanks het hartverwarmende enthousiasme van de handelaren op zo’n beurs, eigenlijk nooit boeken die gewoon ‘leuk om te lezen’ zijn. Er is vrijwel altijd een relatie met de boeken die ik al in de kast heb staan of met een schrijfproject waarvoor ik me aan het documenteren ben. De boeken staan meer en meer met elkaar in een solide, betekenisvol verband. Misschien vormen zij wel de buitenste cirkel van mijn Zelf.
Ik weet niet of dit universum ooit compleet zal zijn; ik vermoed eerder dat er sprake is van een uitdijend heelal. Misschien is er een zekere mate van vol-ledigheid bereikbaar, een beetje zoals de collectie van G., over wiens indrukwekkende verzameling boeken en muziek ik al eens eerder schreef. G. dook dit weekend ook in mijn gedachten op. Ik besefte dat ik nu echt in zijn voetsporen trad. Ook ik ben nu een van die mannen geworden die op dit soort beurzen, markten en in stoffige winkeltjes zijn slag slaat en zich daarna met de buit terugtrekt – in zijn eigen wereld. Op straat al herkenbaar als lid van een doelgroep.