Polaroid van de dag
Poes
Onze poes is een stijlfiguur waarvoor ik het woord niet weet. Ze heet namelijk Poes, voor de duidelijkheid. Poes is een gezelschapsdier – en dat in de meest letterlijke zin. Als wij thuis zijn, dan is zij er, en vrijwel de hele tijd. Poes is echter ook een vogelmoordenaar, een pittige territoriumverdediger en stort zich onverschrokken van schuttingen en dakjes, is dol op de wind. En sinds maandagochtend is ze weg.
Nadat we verschillende zoekacties hebben gedaan en nu alle contacten en middelen inzetten om haar weer terug te vinden, gingen mijn gedachten naar wat ik laatst las over het ‘magische denken’. De columnist die dit begrip gebruikte, deed er nogal badinerend over, omdat het een vorm van denken is waarin een – niet aantoonbaar – verband tussen bepaalde fenomenen gelegd wordt. Een vorm van denken die zich weinig gelegen laat liggen aan de stand van de wetenschap of aan de logica. Zij vond het onbegrijpelijk dat er nog steeds zoveel mensen zijn die zich op de een of andere manier overgeven aan dit magische denken, het denken in ‘iets’, ‘ergens’ en ‘op de een of andere manier’.
Ik vond het juist een heel mooi begrip, ‘magisch denken’. Beeldend, sprankelend, raadselachtig – veel beter dan de schijnbare zekerheid en ontnuchterende rationaliteit die we al zo vaak tegenkomen. Ik moest denken aan ‘bezielde verbanden’, aan verhalen, die zo hun eigen waarheid kennen. Als het een verhaal is, is het goed. Dan is het geheel meer dan de som der delen. Als bij toverslag. Magisch.
Maandag vroeg ik mij dan ook meteen af wat de reden kon zijn van Poes’ verdwijnen. Was haar wegblijven een straf? Eentje die ons moest vertellen dat het tijd was om te verhuizen? Dat ons almaar voortdurende geluk nu toch echt in zijn laatste stadium was gekomen? En waarom viel het samen met het afronden van mijn laatste roman? Was het, gevolgd door de storm, de eerste van zeven plagen die over ons zouden komen? Ik wist het niet.
Kon ik haar maar met het magische denken terugbrengen naar huis. Een verhaal over Poes schrijven dat klopt, en een einde heeft.
Zelda Bomba
Zelda Bomba in Parijs.
Het grote wachten
In eerste instantie dacht ik dat er een creatieve stadsbewoner aan de slag geweest was: een collagekunstenaar die van de grote affiches in de holle wanden van het metrostation nieuwe montages had proberen te maken. Maar al meteen de volgende dag werd me duidelijk dat al die gescheurde posters een veel prozaïscher en tragischer achtergrond hadden: de dikke posterplakken van kostbare mode-, auto- en cosmeticamerken dienden als matras of deken voor de zwervers en vluchtelingen die op straat sliepen.
We kwamen hen overal tegen in het noordoosten van Parijs, en ze bepaalden voor ons dagenlang het beeld van de stad. Hangend op de pleintjes, verzameld rond een stekkerdoos vol mobiele telefoons bij een kraakpand, bivakkerend in flinterdunne, in de wind wapperende tentjes op pallets onder de bruggen langs het Canal St. Martin. Volkomen door dekens bedekt slapend in portieken, in metrostations en op vluchtheuvels, in de rij voor de opvang naast metrostation Jaures. Sommige van hen zagen we geld proberen te verdienen met de verkoop van handwerk en ander klein grut, tot ver in het 18e arrondissement, anderen mengden zich onder de toeristen in het centrum om modellen van de Eifeltoren te verkopen, of paraplu’s – zodra er regen voorspeld was.
Veel van de vluchtelingen leken echter alleen maar heen en weer te slenteren en in groepjes op de pleinen rond te hangen, in afwachting van… ja van wat eigenlijk? Ze waren op de vlucht geweest voor oorlog of armoede, en hadden vast de hoop gekoesterd in Europa een beter leven te krijgen. Nu waren ze aangekomen en was dit hun lot: armoede, honger, op straat slapen. Ook een soort oorlog eigenlijk. Wat deden ze nog, behalve lijden? Op hulp wachten misschien? Ze hadden vast ergens eten kunnen krijgen, wat kleding en een tijdje oogluikend toestemming om onder een brug te slapen, maar verder leek er hier niets van betekenis voor ze te vinden.
Misschien waren ze verdoofd, verward, getraumatiseerd door hun lange, zware vlucht. Misschien wisten ze niet waar te beginnen. Misschien waren ze hier maar tijdelijk, in hun eigen optiek. Misschien wilden ze liever niet hier zijn maar in Calais en daarna: onderweg naar London. Dat zou voor ieder individu vast anders zijn. Ze deden zo op het oog in ieder geval niets.
Soms ben je afhankelijk van anderen: van wetten en regels, van werkgevers en van huisvesting. Van rigide systemen, bureaucratie en de politiek. En in de tussentijd rest dan soms niets anders dan wachten. Maar wachten is stilstaan. Wachten op een kans, op een uitgestoken hand, op asiel of een ticket naar een volgende bestemming; het blijft stilstaan, en achteruitgaan.
Van de Duivelsberg naar ‘De hemel’
Over De man zonder eigenschappen – 3
Het advies van de nuchtere literatuurwetenschapper Susanne Klingenstein is om niet meer dan twintig pagina’s per dag van De man zonder eigenschappen te lezen, want dit volumineuze boek wemelt van de zijpaden, filosofische inzichten en stilistische finesses die je op je in moet laten werken. Daarin schuilt ook het grootste leesgenot van deze roman. Het is ondoenlijk te proberen ze allemaal in een helder, begrijpelijk verband met elkaar te brengen. Musil is genadeloos scherp in de karakterisering van zijn tijd en cultuur, in zijn humor en in de rijke precisie van zijn beschrijvingen. Maar hier ga ik er met zevenmijlslaarzen doorheen, en sta ik af en toe even stil om om me heen te zien.
Een belangrijk referentiepunt voor de zoektocht van het belangrijkste personage, Ulrich, lijkt de figuur van moordenaar Moosbrugger te zijn, al vanaf het begin van het boek. Ulrich is getuige van diens veroordeling in de rechtszaal. De rondtrekkende timmerman heeft een waslijst van gewelddaden tegenover vrouwen op zijn geweten, met als laatste wapenfeit de gruwelijke moord op een prostituee. De man heeft na zijn arrestatie ‘sterk in de publieke belangstelling gestaan’ en velen kennen zijn geschiedenis, maar Ulrich wil hem ook van dichtbij bekijken. Moosbrugger maakt indruk op hem.
‘Moosbrugger was maar een timmermansgezel, een heel eenzaam man, en hoewel hij op alle plaatsen waar hij had gewerkt graag gezien was bij zijn kameraden, had hij geen vriend. Zijn sterkste instinct keerde zijn wezen van tijd tot tijd wreed naar buiten; maar misschien hadden hem werkelijk, zoals hij zei, allen de opvoeding en de kans ontbroken om daar iets anders van te maken, een engel des verderfs voor de massa of schouwburgpyromaan, een groot anarchist; want anarchisten die zich verenigen in geheime genootschappen noemde hij minachtend de verkeerden. Hij was duidelijk ziek; maar al vormde kennelijk zij ziekelijke aard ook de reden van zijn gedrag, dat hem van andere mensen isoleerde, hemzelf kwam dit voor als een sterker en hoger gevoel van zijn Ik. Zijn hele leven was één belachelijke en ontstellend onbeholpen strijd om daar erkenning voor af te dwingen.’ [p.91-92]
Tijdens zijn proces neemt Moosbrugger allerlei zogenaamde deskundigen met een zeker superioriteitsgevoel en op intelligente wijze de maat. Hij ontkende zijn daden niet, maar hij wil vooral begrepen worden. De rechter echter wil het geval Moosbrugger graag eenvoudig houden en veroordeelt hem op basis van het bewijsmateriaal en zijn bekentenissen tot de doodstraf. Ulrich vindt dat dat tekort doet aan wat het geval Moosbrugger laat zien, ook al is hij overduidelijk schuldig aan het ten laste gelegde:
‘Voor de rechter was Moosbrugger een bijzonder geval; voor zichzelf was hij een wereld. Het waren twee tactieken die elkaar bestreden, twee eenheden en twee logica’s; maar Moosbrugger was in de ongunstigste positie, want zijn eigenaardige schimmige beweegredenen zou ook een slimmer iemand niet onder woorden hebben kunnen brengen. Ze kwamen rechtstreeks voort uit de verwarrende eenzaamheid van zijn leven, en terwijl andere levens honderdvoudig bestaan – op dezelfde wijze gezien door hen die ze leiden als door alle anderen die ze bevestigen – bestond zijn ware leven alleen voor hemzelf. Het was iets schimmigs dat onafgebroken vervormt en van gedaante verwisselt. (…) Ten overstaan van de rechterlijke macht lag alles wat ná elkaar zo natuurlijk was geweest in hem zinloos náást elkaar, en hij deed zijn uiterste best daar een zin in te leggen die in geen enkel opzicht zou onderdoen voor de waardigheid van zijn voorname tegenstanders. (…) Verbrokkeld en doorduisterd was het; maar op de een of andere manier kwam het bij Ulrich op: Als de mensheid in haar geheel zou kunnen dromen, moest er Moosbrugger ontstaan.’ [p.97-99]
Ik kan me overigens niet aan de indruk onttrekken dat Musil hiermee naar een beroemde tekening van Francisco Goya verwijst, met daaronder de tekst: ‘de dromen van de rede produceren monsters’… Waarschijnlijk kom ik daar later nog een keer op terug.
Nadat Ulrich zijn Clarisse, de vrouw van zijn vriend Walter, over Moosbrugger heeft verteld, is die voor haar ook een aanwezigheid geworden. En in de geest van de rede, de rechtspraak en de dialectiek ziet ook zij zich omringd door paradoxen:
‘Aantrekking en afstoting mengden zich daarbij tot een vreemde betovering.
Clarisse knaagde aan de wortel van de liefde. Gespleten is zij, met kus en beet, met blikken die aan elkaar hingen en een gekweld wegdraaien van de ogen op het laatste moment.
“Dwingt het goed met elkaar overweg kunnen tot haat?” vroeg zij zich af. “Vraagt het beschaafde leven om bruutheid? Behoeft het vredige de wreedheid? Verlangt de orde ernaar te worden verscheurd?” Dat was het, en was het niet, wat Moosbrugger opriep. Onder het gedender van de muziek hing een wereldbrand om haar heen, een nog niet uitgebroken wereldbrand; innerlijk aan het gebinte vretend.’ [p.184-185]
En hoewel het hier om het innerlijk van Clarisse gaat, zie ik toch ook een verband met de vorige aflevering over De man zonder eigenschappen omdat het boek deels werd geschreven in de beginjaren van de Russische revolutie.
In dit verband wil ik een toevallige, ironische verwijzing naar Musil die ik onlangs tegenkwam, niet onvermeld laten. In de roman De dwalingen van de ouders van Alessandro Perissinotto (Le colpi dei padri, 2013) lezen we het verhaal van Guido Marchisio, directeur van de Turijnse vestiging van een bedrijf genaamd… Moosbrugger, die mede als gevolg van een schaamteloze reorganisatie van het bedrijf in steeds grotere problemen terecht komt. Met de naamgeving van dat bedrijf maakt Perissinotto een duidelijk punt over de manier waarop een dergelijke multinational zijn personeel behandelt.