Terwijl ik gisteren hardop terugdacht aan mijn oorsprong en reflecteerde op mijn bestemming, gingen mijn gedachten naar de verlaten fabriek tegenover mijn geboortehuis. Buitendijks gebouwd, direct naast de brede rivier. Ooit was het een bierbrouwerij, later een metaalwarenfabriek, kopergieterij. Tijdens de eerste zes, zeven jaar van mijn jeugd was het een dichtgespijkerd, donker en leeg, zwijgend gebouw. Het monumentale pand vloog in brand, stortte deels in en werd uiteindelijk met de kogel gesloopt.
Toen ik mijn ogen even dicht deed, hoorde ik niet de geluiden van de afbraak maar van ratelende ankerkettingen van de schepen en vooral: van hamers op plaatstaal in de scheepswerven, het lang aangehouden schellen van de fabriekshoorn voor de lunchpauze. Die geluiden klinken er ook al lange tijd niet meer. Mijn lagere school is onlangs gesloopt, mijn geboortehuis staat er al langer niet meer. Alleen mijn moeder woont nog in het dorp en mijn vaders as rust er in een urn.
Natuurlijk stroomt de rivier er nog altijd naar zee en voel ik de strijd met de strenge gelovigen en de lokale mentaliteit nog altijd. Maar mijn oorsprong is nu wel bijna volledig verinnerlijkt. Op weg naar de bestemming, of beter gezegd misschien: een herbestemming.
Polaroid van de dag
Achter de groene luiken
We sliepen onze eerste nacht in de oude binnenstad van Nice met de ramen open. We dachten dat de frisse zeelucht dan fijn een verkoelende tocht door ons appartement kon maken. Maar het enige dat door de half gesloten luiken binnendrong, waren de geluiden van de restaurants, de mensen die nog een late avondwandeling maakten en, ’s nachts, het geschreeuw van uitgelaten en dronken uitgaanspubliek. Wij lagen binnen te zweten en probeerden de slaap te vatten. We werden echter steeds wakker van alle geluiden die van drie verdiepingen lager, van de straat kwamen, geluiden die door de smalle straten omhoog rezen en werden versterkt.
De volgende ochtend werden we al rond een uur of vijf, halfzes, opgeschrikt door een ander fenomeen, dat zich alle dagen erna zou herhalen. In onze straat, direct achter de zogenaamde ‘bloemenmarkt’ bleken de pakhuizen en voorraadkamers te zijn van de kramen op de dagelijkse groente- en fruitmarkt om de hoek, alsmede de opslagruimtes voor de pallets met goederen voor alle winkels en restaurants van het oude centrum, waar vrachtwagens niet in de buurt konden komen. Het was dus vanaf de vroegste uren al een komen en gaan van mannetjes met steekwagens, pompwagens, kooien op wielen en andere karretjes met goederen: van en naar het marktterrein en verder de stad in. Inclusief de bijbehorende, luide begroetingen. De achterkant van de markt. We werden er iedere ochtend wakker van, ook nadat we hadden besloten dan maar ’s nachts de ramen te sluiten en de airconditioning op zijn hardst te laten loeien.
Ons hooggelegen appartement was dus niet alleen een fijn huis op maar twee minuten lopen van het strand, het bood niet alleen een beetje zicht op zee. We waren ook getuige van de machinaties achter de lokale economie.
’s Avonds hoorden we de geluiden opstijgen van de smalle terrassen van de restaurantjes in onze straat. De typisch mediterrane klanken van messen en vorken tegen een bord, het opentrekken van flessen, het klinken van de glazen. Af en toe een uitroep, een schaterlach, of een felle woordenwisseling.
Het interessantste vond ik het zicht op de mensen bij de wijnbar. Door er van bovenaf op te kijken, leek het alsof ik antropologische observaties stond te doen, dat ik de sociale omgangsvormen van de bezoekers aan het bestuderen was en daar tegelijk van abstraheerde. De klandizie scheen vooral uit vaste klanten te bestaan die de eigenaar joviaal begroetten en ook elkaar veelal kenden, al hadden ze met hun eigen, kleinere gezelschap afgesproken. Soms kwam er iemand wat later en zag je diegene aarzelen, van groepje naar groepje lopen, mensen in verschillende gradaties van genegenheid begroeten, bij de rokers gaan staan, of na verloop van tijd met iemand apart en wat op afstand in de steeg ertegenover. Er slalomden kinderen tussendoor, waarop soms heel enthousiast en soms juist heel kil gereageerd werd, een enkele keer ontstond er een opstopping voor passanten, die hun kronkelige weg tussen de wijndrinkers door moesten zoeken zonder dat er ruzie zou ontstaan.
Het toekijken op dit sociale laboratorium tartte mijn hoogtevrees, maar verzoende me met het aanzwellende rumoer. Die gebroken nachten waren de prijs die we moesten betalen voor deze geweldige locatie.
Gelukkig hadden we nog altijd de zaligmakende siësta.
Nice trompe-l’oeil
Uitgelezen 95
‘Op zeker moment – en waarschijnlijk al snel – zal er behoefte ontstaan aan het inzicht in wat met name onze grote steden missen: stille en weidse, uitgestrekte plaatsen waar kan worden nagedacht, plaatsen met hooggewelfde, lange zuilengangen voor slecht of al te zonnig weer, waar het lawaai van wagens en de kreten van marskramers niet doordringen. Waar een subtieler soort fatsoen zelfs een priester het hardop bidden zou verbieden: bouwwerken en parken die als geheel de verhevenheid van bezinning en een stap opzij zetten tot uitdrukking brengen. De tijd is voorbij waarin de Kerk het monopolie op nadenken bezat, waarin de vita contemplativa steeds in de eerste plaats vita religiosa moest zijn – en alles wat de Kerk heeft gebouwd, draagt deze gedachte uit. Ik zou niet weten hoe haar bouwwerken voor ons acceptabel zouden kunnen zijn, zelfs al zouden ze hun kerkelijke bestemming hebben verloren; deze bouwwerken spreken een veel te pathetische en vooringenomen taal als huizen van God en pronkplaatsen van omgang met een bovenwereld om ons, goddelozen, hier onze gedachten te kunnen laten denken. Wij willen ons in steen en plant vertaald zien, wij willen in ons gaan wandelen wanneer we in deze hallen en parken rondlopen.’
[Friedrich Nietzsche, De vrolijke wetenschap, p. 196-197.]
Nietzsche in Nice
Nice in de zomer had weinig weg van de seizoenen die Friedrich Nietzsche er 150 jaar geleden doorbracht. Toch zou hij er bijvoorbeeld zijn gedachten over de mens als kuddedier nadrukkelijk bevestigd hebben gezien. Hij zou het er desondanks niet hebben uitgehouden, vanwege de herrie en het weer. Ik twijfelde zelf ook zo nu en dan of ik het wel volhouden zou.
Nietzsche was terneergeslagen door een ongelukkige liefde toen hij voor het eerst naar Nice ging. Gedeprimeerd zoals Walter Benjamin dat zo’n vijftig jaar later om heel andere redenen ook zou zijn. Maar ogenschijnlijk hervonden beiden zichzelf in deze stad aan de Franse Rivièra. Friedrich in de winter, Walter in de zomer van 1932.
Nice is, zeker voor de wandelaar (Nietzsche) en de flaneur (Benjamin) natuurlijk een heerlijke omgeving, met de prachtige azuurblauwe zee en de enorm lange boulevard erlangs. Nietzsche trok ook de heuvels in en maakte inspannende tochten te voet. Benjamin wilde er zelfmoord plegen, stelde een testament en een reeks afscheidsbrieven op maar zag er ten slotte toch vanaf. Toen nog wel.
Het blijft lastig te achterhalen wat zo’n omgeving precies met iemand doet. James Joyce schijnt er in Hotel Suisse aan Finnegan’s Wake begonnen te zijn, als we de plaquette op de gevel mogen geloven. Wat erover bekend is, is nogal summier. ‘Hij heeft het zelf gezegd’ – en dat is blijkbaar voldoende voor een herdenkingsplaat. Ook voor Nietzsche hangt er zo’n steen, in de Rue Ségurane. Aan een huis in die straat wordt zijn eerste verblijf in de stad gememoreerd. Merkwaardig ding, de plaquette.
Een ochtendlang wandelde ik langs de pensions, hotels en huizen in het oude centrum waar Nietzsche tussen 1882 en 1888 kortere of langere tijd verbleef, altijd wel een maand of vier – in zoverre ze terug te vinden waren. Langs die adressen gaan, in de reeds lang verdampte voetsporen treden, is een vorm van stilstaan bij de lagen, de necropolis van de tijd. Een oprisping van historisch bewustzijn. Ik stond er voor de deur en keek omhoog naar de verdieping waarop de filosoof verbleef, zoals ik dat twee jaar geleden ook in Turijn had gedaan. Ik keek naar de geopende of de gesloten luiken, er leek eigenlijk niks te zien. Toch voelde het heel even alsof ik een verbinding tot stand bracht – in een andere dimensie misschien. Als hij daar niet verbleven had, als hij niet zo’n invloedrijke filosoof was geweest, en ik niet onder de indruk van zijn boeken was geweest, had ik daar niet gestaan. Noem dat maar niks.