Polaroid van de dag
Uitgelezen 99
‘De trein wierp zich in langgerekte, tussen heuvels slingerende bochten en dit horizontale golven kondigde het Osnabrücker Land aan. Als voor een optreden of een tandartsbezoek. Hij moest overstappen. Elke overgang had iets hachelijks. Het verlaten van een gezelschap, het passeren van een grens en een andere taal spreken, het oversteken van een rivier.
Na Osnabrück, zijn draaipunt naar het Noorden, ergens na Osnabrück, waar hij overstapte uit de Berlijnse trein op die naar Hamburg, en daar op de trein naar Kopenhagen en daar op de nachttrein naar Oslo en daar op de trein naar Dombas en daar, na een overnachting, op de trein die langs steile bergwanden naar Andelsnes voerde en daar op de bus naar het aan een brede fjord gelegen Molde en daar op de bus verder naar de kust en daar op de veerboot naar de eilanden in de oceaan, na Osnabrück dus, ergens tussen Osnabrück en de zee werd hij ik en ik stap de tegenwoordige tijd in als ik uit het lege, van auto’s verstoken ruim van de veerboot het eiland Ona oploop.’
[Donald Niedekker, Wolken &c., p. 103-104.]
Ochtenden in Avondland
13 december. Ik ben in de trein onderweg. Het is ’s ochtends vroeg, een koude dag. We rijden tussen eindeloze weilanden door en aan de horizon zie ik de zon opkomen. De lucht is leeg en helder, de zon is op een fascinerende manier feller dan ik haar ooit heb gezien. Alleen een kale boomgaard zorgt er nog voor dat ik me niet blind op haar staar. Ze is oranjerood, als een vlammende bloedsinaasappel. Weten is één, zien is twee: de zon verschijnt deze ochtend ineens als een helse, brandende bol van verzengende gasstormen; een ondraaglijke, onleefbare, aan alle leven een einde makende vuurbal. Door op te komen, ogenschijnlijk dichter en dichterbij, lijkt ze het einde van alles aan te kondigen. Ik troost mij met de wetenschap dat ze ver weg is en vandaag licht en leven, een nieuwe dag brengt. Maar gelukkig rijdt mijn volgende trein van haar weg, in westelijke richting.
15 december. Na het douchen zie ik in mijn linkerhandpalm, net onder de pink, een bruine gloed in de huidplooien. Het lijkt wel alsof ik met bruine ecoline geknoeid heb of tijdens het tuinieren in de poep heb gegrepen. Of is het soms opgedroogd bloed aan mijn handen? Ik probeer het tevergeefs af te spoelen terwijl ik nadenk over wat er de afgelopen dagen anders dan anders is geweest. Waaraan heb ik deze veeg te danken? Aan dat ene glas whisky dat ik gisteravond nog gedronken heb? Is het een levervlek die als een visnet over mijn handpalm is uitgeworpen? Is mijn droge huid soms ’s nachts gaan bloeden? Is het een teken van verminderde weerstand, suiker? Of ben ik plotseling in de herfst van mijn leven gekomen en is mijn lichaam eindelijk zichtbaar aangetast door het rot? Bij nadere bestudering zie ik dat mijn hartlijn tot de helft donkerder geworden is. ‘Vanaf hier wordt alles minder.’ Zou het zo zijn? Met het meest gehoorde doktersadvies (‘laten we het nog even aankijken’) stel ik mezelf opnieuw gerust.
21 december. Zes dagen later. Er is weer een nieuwe winter begonnen en de vlek is verdwenen. Maar vannacht droomde ik over hoogtevrees.
Een dag winter
Tijd van leven
Om redenen die niet langer meer ter zake doen, begon ik vandaag, precies tien jaar geleden, met het bijhouden van deze blog. Ik vind dat geen reden tot feestvieren maar wel een gegeven om even bij stil te staan. Het belichten van bijzondere jaartallen is wat mij betreft banale kabbalistiek. Morgen zal niet veel anders zijn dan vandaag of gisteren, it’s all in the mind. Toch danken precies aan dat laatste deze Polaroids van de dag hun bestaansrecht. Zoals alle schrijverij. Misschien bestaan de feiten pas werkelijk bij de gratie van hun constatering in gedachten – een ontastbaar fenomeen dat op ze volgt en dat ook werkelijkheid is, maar niet noodzakelijk de waarheid.
De donkere decemberdagen en deze blog vertonen overeenkomsten. Het zal dan ook geen toeval zijn dat die juist in december 2008 ontstaan is, in de laatste dagen van het jaar, de dagen van reflectie.
Tijdens een goede, gaskachel verwarmde avond bij onze vriend J. werd ik deze week op dit filosofische spoor gezet, echter pas nadat we twee, drie keer tevergeefs bij hem hadden aangebeld en verderop nog een tijdje voor de regen hadden geschuild in een tochtige, schaarsverlichte doorgang tussen twee straten.
J. stelde, in navolging van een niet nader genoemde hersenwetenschapper, dat we eerst handelen en we ons eigenlijk pas daarna, in een fractie van een seconde, bewust zijn van die handeling maar er desondanks van overtuigd zijn dat we zelf de keuze voor die handeling hebben gemaakt. We denken dat we op de bank wilden gaan zitten maar we zaten er al voordat we dat dachten.
Over de waarheid van die hypothese wil ik het niet hebben. Zo’n gedachte is een fortune cookie, een blaadje van een scheurkalander, de waarheid van de dag. Vandaag kunnen we erin geloven, morgen is er misschien een ander vermoeden.
Ik moest in eerste instantie aan onze poezen denken. Daarna aan leven en schrijven, vervolgens aan schrijven en iets anders schrijven – dat beide niet op hetzelfde moment kan. Ik werk op dit moment aan een boek maar ben onzichtbaar als ik daar mijn volledige aandacht aan geef. Het boek vlot echter langzamer als ik hier een Polaroid aan het schrijven ben. Misschien eindigt deze blog daarom wel juist vandaag, op de dag van het tienjarige bestaan. Misschien gaat het morgen toch verder.
Dankzij de feestdagen, de jaartallen en de getallen vraag ik me af waarvoor ik nog de tijd zal krijgen. En als ik kiezen moet, waar kies ik dan voor? Why write? Misschien biedt de nanoseconde die volgt op de handeling van het schrijven zelf de gelegenheid te denken dat ik daarover beslissen kan. Maar dat kan evengoed een illusie zijn. Misschien is mijn tijd van leven mijn tijd van schrijven – wat daar ook uit voortkomt. Dat is wat ik doe en daardoor: wie ik ben. ‘There is a light that never goes out…’ Totdat het wel uitgaat.
En eén lezer is genoeg – dat is de geest waaruit deze Polaroids van de dag geboren zijn. Ik ben dus heel blij dat jij hier bent.
Wurgvijgen
Ik krijg de hartelijke groeten uit Palermo. Het is ondertussen vier maanden geleden dat we er waren en ik probeer nog altijd grip te krijgen op mijn indrukken van die stad. Steeds als ik een verband wil leggen tussen de verhalen die we hoorden, onze eigen ervaringen en de boeken die ik meekreeg en sindsdien las, lijkt Palermo tussen mijn vingers weg te glippen. Het bestaat ook niet dat ik er na vier, vijf dagen en wat literatuur achteraf echt iets van zou kunnen begrijpen. Ik moet het doen met mijn ‘oppervlakkige indrukken’, met het vermoeden. En met de herinnering aan de wurgvijgen.
Palermo was dit najaar zichtbaar in de greep van het natuurgeweld. Slagregens, stormwinden en modderstromen teisterden de stad – maar vooral het Siciliaanse binnenland. Minder goed zichtbaar, schijnbaar onschuldiger en lange tijd nauwelijks merkbaar, is het andere, permanente natuurgeweld dat in de stad heerst: de woekering van de wurgvijg, de Ficus Benghalensis Linnaeus. Deze enorme bomen ‘lopen’ door de tijd in allerlei richtingen weg en worden alsmaar groter en groter. Vanuit het bladerdek komen zachte dradenstrengen, zogenaamde ‘luchtwortels’ naar beneden die, als ze eenmaal de grond hebben bereikt en zich daar ingraven, verharden tot volwaardige boomstammen. Soms kruipen die stammen ook over de grond verder, als ‘liggende bomen’ die nog altijd verbonden zijn met de ficus waarvan ze afstammen. De vijgenbomen verworden daardoor gedurende decennia tot een nogal beangstigend, ondoordringbaar labyrint.
Je vindt ze in de verschillende kleinere en grote parken in de stad, de meest indrukwekkende bij de Villa Trabia en in de Giardino Inglese. De Ficus Benghalensis Linnaeus mag dan de nationale boom van India zijn, wat mij betreft is hij ook een krachtig symbool voor dat andere, aanhoudende natuurgeweld dat de stad Palermo in haar wurggreep heeft en zijn luchtwortels aan de meeste ogen onttrekt: de armoede. En daarmee innig verstrengeld: de cultuur van angst en geweld, aangevuurd door de maffia. Op een stevige humuslaag van tradities, hechte familiebanden en dwingende sociale controle in de buurten, woekert de maffia als een wurgvijg verder. Ze lijkt soms verlichting te brengen door het leveren van werk, geld en drugs maar eigenlijk maakt ze daarmee de schaduwen van Palermo almaar dieper en donkerder.