1. Christopher Nolan, Following
2. Sophie Calle
Intermezzo: Walter Benjamin in Parijs
6. Fabrizio Ferraro, Les Unwanted the Europa
7. Will Self
Intermezzo: Qigong walking
1. Christopher Nolan, Following
2. Sophie Calle
Intermezzo: Walter Benjamin in Parijs
6. Fabrizio Ferraro, Les Unwanted the Europa
7. Will Self
Intermezzo: Qigong walking
Elk jaar googlede ik wel een keer zijn naam. Vorige week nog, nadat ik geluisterd had naar de nieuwe plaat van Paul Webb, de voormalige bassist van Talk Talk, de band die ze samen met anderen vormden. In het begin hoopte ik nog dat hij ineens nieuwe muziek zou aankondigen, zoals dat voor het laatst in 1998 was gebeurd: een plaat die alleen zijn eigen naam droeg: Mark Hollis.
Het verhaal van Hollis was altijd dat hij zich uit de muziekwereld teruggetrokken had omdat hij vond dat hij geen goede vader kon zijn als hij erin bleef, moest toeren met een band, altijd maar weg van huis was. Na die soloplaat uit 1998 verdween hij vrijwel volledig uit het zicht. Gisteren was hij er dan weer: gestorven, 64 jaar oud.
Ik werd halverwege de jaren tachtig fan van Talk Talk zoals je een handtekening kiest: min of meer hardop zei ik op mijn vijftiende, zestiende tegen mezelf: dit vind ik heel goed. Ik ging me volledig verdiepen in de muzikale inspiratiebronnen die Hollis in interviews noemde en maakte zo kennis met muziek variërend van Traffic en Miles Davis & Gil Evans tot Darius Milhaud en ik groeide mee met de ongekende transformatie van Talk Talk zelf. Tot op de dag vandaag bepaalt deze muziek nog altijd mijn smaak, in alle richtingen die erin samenkwamen.
We konden zijn hand nog duidelijk terughoren in de arrangementen en enkele pianoakkoorden op Smiling & Waving van Anja Garbarek. En gisteravond laat hoorde ik voor het eerst het laatste stukje muziek van zijn hand dat officieel gepubliceerd is, merkwaardig genoeg op de soundtrack van een Amerikaanse televisieserie genaamd ‘Boss’.
Waren dat de slotakkoorden van Hollis, de perfectionist die maar door bleef werken aan zijn muziek zodat die soms pas jaren later het daglicht zag? Ik waag het nog altijd te betwijfelen en vermoed dat hij, in al die jaren dat hij onzichtbaar voor ons was, wel degelijk meer muziek heeft gecomponeerd. De vraag is alleen of we die ooit te horen krijgen.
Vandaag draai ik dan maar wat we wel in handen hebben. En vooral de laatste anderhalve minuut.
So long, Mark.
Onze wandeling langs de Kromme Rijn begon gisteren met woordspelerige grappen over de ‘opruimplicht in het losloopgebied’ en lichte verbazing over de ‘goedemorgen’ groet van een oudere man in de Dorpsstraat van Bunnik. Het beloofde een typische dag op het platteland aan de achterkant van Nederland te worden. Tot we in Werkhoven een opvallend landhuis passeerden dat er alle schijn van had een nepkasteel te zijn. Te mooi aangestreken en opgeschilderd, alsof het een suikertaartje was. Maar de merkwaardige bijgebouwen – iets tussen Paleis Soestdijk, het Witte Huis en een verzameling Griekse tempels in – stonden leeg en de hekken waren verroest. We werden nieuwsgierig.
De bijgebouwen bleken niet toegankelijk. Gesloten, dichtgespijkerd en soms met ijzer plaatwerk van binnenuit afgesloten. We konden door de ramen kijken maar zagen nauwelijks betekenisvolle sporen van vroeger tijden. Een oude televisie, een enkele gesloopte deurstijl of ruit, eenpersoonskamers. Alleen de bijenkasten achter een van de paviljoens leken nog bewoond.
Midden op het terrein stond een theaterzaaltje. Door een kier tussen de houten voordeuren konden we naar binnen kijken en zagen zo de lege, met hout betimmerde ruimte. Op het podium stond nog één decorstuk: een grof geschilderde, kleine uitvoering van het kasteel, als een stoffig Droste-effect.
Toen we het terrein weer afliepen, passeerden we de brievenbus en ik googlede de naam van de huidige bewoner. Daarmee kwam niet alleen de geschiedenis van Kasteel Beverweerd boven, die toch wel degelijk terugging tot de 13e eeuw, maar ook die van voormalig meester-vervalser Geert Jan Jansen, de huidige bewoner, en de pijnlijke geschiedenis van de decennia vóór diens komst.
Zo bleek het kasteel meer dan dertig jaar lang een internationale kostschool geweest te zijn van het ‘Religieus genootschap der Vrienden’, Quakers naar het schijnt. Onder de docenten op dat internaat bevond zich een aantal leden van het in opspraak geraakte genootschap Castrum Peregrini, dat de zogenaamde ‘pedagogische eros’ beleed; een mooie term voor seksueel misbruik van jonge mannen door oudere heren zoals de dichter Wolfgang Frommel en de componist William Hilsley.
In de kamers van dit kasteel hadden naar verluidt vreselijke dingen plaatsgevonden, onder andere onder de handen van het getroebleerde, wellustige roofdier Hilsley.
Het was misschien een voorteken van het lot dat die andere, de tweede van de zeven hoofdzonden, treft. Het faillissement van de zorginstelling die er oudere vegetariërs of demente ouderen wilde huisvesten. De conflicten tussen de vastgoedspeculanten en de huurders. Tot op de dag van vandaag wonen Jansen en zijn vrouw dus nog in het kasteel – en gebeurt er nog altijd niets met het terrein.
Nou ja, er is vers grind gestort voor iedereen die het kasteel wil bereiken. Voormalig meester-vervalser Geert Jan Jansen is dan misschien met pek en veren neergekwakt langs de Kromme Rijn, hij verdient daar een goede boterham aan de hypocrisie van de kunsthandel.
Castrum Peregrini bestaat nog altijd en probeert zijn naam te zuiveren. En de voormalige studenten van de internationale kostschool hebben lang contact gehouden met elkaar maar hun website is gedateerd en wordt ogenschijnlijk zelfs gecensureerd – met de kennis van toen.
De deur in de hoek zou uit een boze droom kunnen komen. Maar hij was er echt, op Beverweerd. Net als de boze droom zelf.
Ik ga al minstens twintig jaar naar dezelfde kapper, en wij praten vrijwel alleen met elkaar via de spiegel. De zon stond laag en achter ons aan de hemel maar we keken er met samengeknepen ogen tegenin. Hij had tegenwoordig een leesbril nodig, zei hij. Dat slechter wordende zicht had hij van zijn moeder geërfd. Net als zij kon ook hij nooit zijn mond houden als hij ergens een mening over had, voegde hij eraan toe. Dat kwam me bekend voor.
Ik bekende dat ik me al vele keren had voorgenomen om bij vergaderingen en andere bijeenkomsten er nu eindelijk eens het zwijgen toe te doen maar dat ik, eenmaal bij de rondvraag of de w.v.t.t.k. aangekomen, toch vaak nog iets riep – ineens, als een onbeheersbare oprisping. Het was niet altijd productief en soms ook niet goed voor de sfeer en toch moest ik het kwijt.
‘Oppotten is ook niet goed’ zei mijn kapper. ’Bovendien: het lucht op.’
Ik vertelde van de kreupele, bijna onleesbare eerste hoofdstukken in de vertaling van Romanschrijver van beroep van Haruki Murakami waarover ik eigenlijk een boze email naar de uitgeverij had willen sturen. Over het waardeloze vakantiefilmpje van Júlio Bressane in Sils Maria, die het IFFR als een documentaire over Nietzsche had gepresenteerd. Misschien moest ik toch maar geen contact opnemen met het filmfestival, zei ik tegen mijn kapper. Hij aarzelde even, alsof hij aan het bedenken was wat hij daarvan vond.
Ik stelde intussen voor dat ik wel wat vaker naar de kapsalon zou komen, zodat we in ieder geval tegen elkaar ons hart konden luchten. Daar was hij het volmondig mee eens. Hij lachte en bood me prompt een kortingsabonnement aan. Maar in die middenstanderstruc wilde ik niet trappen – al verzweeg ik dat voor hem, deze keer.
‘Tot de volgende sessie’ riep ik bij vertrek, en trok de deur achter me dicht.
Ik heb al heel lang het gevoel dat er een belangrijk woordenboek ontbreekt. Een woordenboek dat de vergeetachtigen bijstaat, de vergeetachtige samenleving ook, en de schrijvers op zoek naar het juiste woord. Een woordenboek dat verschijnselen in leven houdt omdat het er woorden aan kan geven. Maar ook: een woordenboek dat je, enigszins dubbelop, een ‘betekenissenwoordenboek’ zou kunnen noemen. Omdat het niet alfabetisch, op woorden als lemma’s geordend is maar op de omschrijvingen van die woorden, die juist eindigen bij het woord dat bij de omschrijving hoort.
Als je er langer over nadenkt, lijkt het bestaan van een dergelijk woordenboek enigszins onwaarschijnlijk.
En dan is er nog dat andere woordenboek of misschien wel hetzelfde, maar dan in een andere dimensie, 3D als het ware. Het boek dat een plek geeft aan alle unieke woorden die er in uiteenlopende talen te vinden zijn voor hele specifieke fenomenen, verschijnselen of gevoelens. De woorden voor soorten sneeuw, hooi of modder; voor de speciale liefde van de moeder voor haar kind; voor de mensen die je als het ware opsluiten door maar tegen je aan te blijven praten; voor de stilte tussen twee muzieknoten of voor het geluid van de wind in de pijnbomen. De woorden die in andere talen niet bestaan en daarom soms letterlijk geleend worden. Een leenwoordenboek.
Met de huidige stand van de digitale techniek en de rijkdom van de lexicografische databestanden moet dit woordenboek toch te produceren zijn?
Met de woorden uit dit boek kunnen we dan eindelijk alles bewaren, benoemen, kennen. Ik deel deze oude droom van Ludwig Wittgenstein. Sterker nog: ik geloof erin, wil dit boek tijdens mijn leven nog kunnen lezen. Hierbij mijn bestelling.