Als een bloem in de winter
Noodlot in eigen hand
Anne-marie ontdekt een komplot
Geniaal geheim
Tranen van God
De hete vallei
Recht als een rieten fluit
Om weer te leven
Dreigende branding
Jij bent het zorgenkind
Van jou hield ik teveel
De ongeschreven roman
Telefoon in de nacht
Late zomer
Een duif in de rotskloof
Een droom gaat in vervulling
Wimpers van de dageraad
Harten in tweestrijd
Niemand is een eiland
Geef mij een teken van leven
Bruisende drank
De nacht van de zevende maan
Het machtige visioen
De vergeten medeminnaar
Het hol van de ratelslang
Hotel deluxe
Polaroid van de dag
Absurdisme
Het was in de week van het zwarte gat, of eigenlijk: op de maandag erna. Dat wil zeggen: de maand na de week waarin we voor het eerst een foto van een zwart gat in het heelal zagen. Ik haalde er mijn schouders over op, tot aan het optreden van de sterrenkundige en de zangeres, aan het einde van een lange conferentiedag over wetenschap.
Rondom haar gloedvolle bewerkingen van sterrenkundige popnummers als ‘Starry Starry Night’, ‘Venus’ en ‘We are Stardust’ vertelden de enthousiaste wetenschapper en de zangeres ons waarom de sterrenkunde zo fascinerend was – natuurlijk met de bedoeling dat ook wij erdoor geraakt zouden worden. Hij probeerde zijn verhaal over het ontstaan van het heelal en dimensies daarbinnen aanschouwelijk te maken, onder andere door de verhoudingen in de enorme zaal waar we verzameld waren aan te wenden. Hij verwees naar een gele skippybal op het podium (de zon), een blauwgeverfde pingpongbol die hij uit zijn broekzak peuterde (de aarde) en de laatste alinea van een veertiendelige, duizenden pagina’s tellende encyclopedie die op het podium stond (het menselijk bestaan en de beschrijving ervan). Allemaal om te illustreren over welke afstanden we eigenlijk spraken als we over onze positie in het heelal spraken; hoe oud het licht was van de sterren die we zagen en vooral: hoeveel zonnen, manen, planeten, sterren, melkwegstelsels en… heelallen er naast het voor ons enigszins zichtbare nog bestonden.
De foto van het gat dat alleen zichtbaar was door alles wat erin verdween, liet mij ineens minder onverschillig. De nietigheid, de oneindigheid en vooral: de volstrekte absurditeit van wat wij dan nog ‘wetenschap’ wilden noemen, drong weer eens diep tot mij door. Ik begon mij af te vragen waar ik nog iets van zin zou kunnen vinden om het einde van de dag mee te halen.
Maar toen dacht ik ineens aan Daniil Charms (1905-1942) en ik besloot de nieuwe uitgave van zijn verzamelde werken als Bijbel op mijn nachtkastje te leggen.
Hoe een man uiteenviel
‘Men zegt dat alle mooie vrouwen een dikke kont hebben. Ach ja, ik hou van vrouwen met grote borsten, ik vind dat ze lekker ruiken.’
Terwijl hij dit zei werd hij groter en groter en toen hij het plafond bereikt had, viel hij uiteen in duizend kleine balletjes. De huismeester Pantelej kwam aangelopen, veegde de balletjes op het vuilnisblik war hij gewoonlijk paardenvijgen op veegde en bracht ze naar buiten, ergens op de achterbinnenplaats.
En de zon bleef verder schijnen zoals tevoren, en de weelderige dames bleven even verrukkelijk ruiken.’
(Daniil Charms, ‘Hoe een man uiteenviel’ in: Werken, p.151.)
Uitgelezen 102
‘hij denkt
wat doe ik
maar iemand moet die kerels toch aan de tand voelen
het is doodstil en donker
hij bukt zich onder de dakgoot en blijft nog even in de duisternis staan
hij probeert zachtjes te ademen en te luisteren
hoort toch alleen maar zichzelf
windt zich op
zijn hart klopt
hij ademt
hoort zich ademen
het is veel te stil
zo stil dat kan helemaal niet
hij blijft staan
zijn rug tegen de huismuur
‘Shit’
fluistert hij in zichzelf
maar hij is nu eenmaal hier
vooruit dan maar
zijn rubberlaarzen maken geen geluid
als hij naar de voordeur sluipt
hij tuurt door de ruitjes
een onzinnige onderneming
in het diepste diep van de duisternis
‘Dat verdomde huis’
mompelt hij
voelt aan de kruk
niet op slot
maakt de deur open
doet een stap over de drempel’
[Michael Fehr, Simeliberg, p.80-81.]
Dit is geen camping
Richting aangeven
Je kunt natuurlijk zeggen dat ik overdrijf. Je kunt beweren dat het een niets met het ander te maken heeft. Dat ik er altijd de politiek met de haren bijsleep. Zelfs dat ik een onuitstaanbare, naïeve braverik ben die gelooft in eenmaal gemaakte afspraken. Dat kan allemaal zo zijn en dat zou me dan irriteren. Toch beïnvloedt het me verder niet, alle gedragswetenschappelijke inzichten en aannames ten spijt. Ik blijf bij het rode stoplicht staan en merk op: het gaat de verkeerde kant op met dit land.
Ja, dat is inderdaad wat overdreven. Maar misschien heb ik nu wel even je aandacht. Al was het maar om ons nu samen af te kunnen vragen welke kant het eigenlijk wel opgaat. Heel concreet: waarom vrijwel niemand meer richting aangeeft in het verkeer.
De vraag is waar
Wat ik kende was de rust, de leegte die lethargie in de hand werkt en uiteindelijk: de lamlendigheid. Dat als je niets doet, je alsmaar minder gaat doen en ten slotte alles teveel lijkt. En ook: de drukte die steeds meer doen oproept. Dat je juist steeds meer lijkt te kunnen doen als je veel onderneemt, steeds meer ideeën krijgt en denkt dat er altijd nog wel wat bij kan.
Sinds kort ervaar ik echter ook een keerzijde van heel veel verschillende dingen te doen hebben – en dat dan ook nog op meerdere plaatsen, in verschillende sferen, met sterk uiteenlopend karakter en soms ook nog in twee talen. Een drukte die af en toe ‘verlammend’ werkt. Waardoor ik even helemaal niets doe en, ogenschijnlijk in alle rust, uit het raam kijk.
Ik vraag me dan af waarmee ik moet beginnen, en wanneer. Haal koffie, maak een praatje, probeer vrolijkheid te vinden in een ontspannen gesprek met wie ik dan ook maar tegenkom. Is dat uitstelgedrag? Een blokkade? Kan ik wel rusten op die momenten, heb ik dat echt nodig of denk ik dat maar?
Het simultaan leven, in deeltijd werken, in twee huizen verblijven, het schaken op meerdere borden tegelijk heb ik altijd inspirerend gevonden, een extra reden om op te staan. Maar soms lijkt het alsof ik, halverwege mijn wandelweg, in een donker bos ben beland en de weg niet weet.
Ik mag dan een Tweeling zijn en van nature geneigd tot verdeeldheid maar kiezen, prioriteiten stellen, ordenen, vooruitzien en op tijd beginnen maar ook op tijd stoppen lijkt belangrijker dan ooit geworden. Er is een grens aan de vanzelfsprekende versplintering.
Meestal kom ik weer op gang door met kleine klussen te beginnen. Taken die zeker geen prioriteit hebben maar ook een keer verricht moeten worden en tijdwinst opleveren, somewhere down the road. Gewoon om… in ieder geval begonnen te zijn, verder te lopen, weer onderweg te zijn. Zo laat ik de geest gecontroleerd uit de fles.
‘Ik ben er wel, maar de vraag is waar.’ Dat is mijn status.