Polaroid van de dag
Uitgelezen 109
‘De vrije pers betekende alles voor hem, zei hij zittend in de fauteuil voor het grote bureau in het kantoor van de hoofdredacteur, niets was zo belangrijk voor hem, en het was altijd zo geweest sinds hij gekozen was, want de vrijheid van de pers was de vrijheid van de burgers, en dus ook de zijne, kortom, bezwoer hij hevig gebarend de hoofdredacteur achter het bureau, omdat hij niet de indruk had dat die werkelijk overtuigd was, de vrije pers en hij, en hij wees naar zichzelf, waren een en hetzelfde, als er geen vrije pers was, dan was hij ook niet vrij, en omgekeerd, hij hoopte dat meneer de hoofdredacteur begreep wat hij hiermee wilde zeggen, en daarom was het schrijfsel dat de krant in handen gekomen was – want wat moest hij het anders noemen, het was niets anders dan wat gekrabbel, een weerzinwekkende uitval tegen alles wat voor hen in deze stad en in dit land nog van betekenis was, laten we het onomwonden zeggen, zei hij onomwonden en hij spreidde zijn armen – een hoop rotzooi, die naar zijn bescheiden mening dus in de vuilnisbak thuishoorde, en daarom kon hij het alleen maar spijtig vinden dat, en wel oprecht, dat de hoofdredacteur en dit orgaan, dat het evenwichtigst was en de belangen van de burgerij het best voor ogen hield, daar anders over dacht, dat moest veranderen, en zolang dat niet was gebeurd, verzicht hij hem om in die vuilnisbak een plek te reserveren voor dat schrijfsel, want hij was er zeker van dat het uiteindelijk daar terecht zou komen, nee, zei hij hoofdschuddend, hij kon het zich niet voorstellen en wenste er zelfs niet aan te denken wat er zou gebeuren als die rotzooi publiciteit kreeg (…)’
[László Krasznahorkai, Baron Wenckheim keert terug, p. 411.]
Fremdenzimmer, in het oude Europa
Aan het einde van onze dagtocht langs de Roer, stapten we in het buurtschap Orsbeck weer de bewoonde wereld binnen, langs een hamburgerkraam richting de kerk met de witte toren – waartegenover ons hotel moest zijn. Daar kregen we een zogenaamde Fremdenzimmer toebedeeld, in een pand aan de overkant, achter de kerk, direct naast een verlaten bouwplaats. In het dorpshotel zelf, waar we voor het avondmaal terecht konden, stond de traditionele, Gutbürgerliche Küche op het menu en we besloten, na de schnitzels van Zorka een dag eerder, er slechts te gaan ontbijten, de volgende dag.
Ogenschijnlijk waren we de enige gasten aan het ontbijt, dat ons die ochtend door de hoteleigenaar werd geserveerd. We staarden er naar de zware balken en donkere meubels, de feestzaal voor de Weihnachtsfesten en de Sonntagsbraten, de zwart-wit foto’s van bijna een eeuw geleden van vissers met lange baarden en lieslaarzen in de rivier en naar de realistische schilderijen van boerderijen, het landschap en… een gele postkoets, allemaal uit lang vervlogen tijden. Met name het schilderij van de koets trok onze aandacht, al was het maar omdat het hotel ‘Zur alten Post’ heette. De medewerker achter de receptie vertelde dat het een kopie van een bekend schilderij was, daadwerkelijk gesitueerd in Orsbeck en wel bij de brug aan die toegang gaf tot het dorp, waar de herberg vroegere had gestaan. Op de plek van de hamburgerkraam dus.
De hotelier vroeg ons naar onze plannen en kon onze voettocht langs de Roer wel waarderen. Hij citeerde prompt met instemming de spreuk van de dag uit de krant die hij bij een kop koffie (een van de 26 die hij op een dag zei te drinken) door zat te bladeren: ‘Narren hasten, Kluge warten, Weise gehen in den Garten’ (Rabindranath Tagore).
Hij vertelde dat het stroomopwaarts van waar wij de dag daarvoor waren begonnen, nog veel fraaier was maar dat hij ons nog liever een wandeltocht langs de rivier de Ahr zou aanbevelen, waar het landschap ongelofelijk mooi was. Je zag hem er in gedachten naar toe gaan. Dat, in combinatie met wat hij in de krant over de verkiezingsuitslag in Groot-Brittannië had gelezen, maakte hem nostalgisch en hij mijmerde hardop over wat er allemaal verloren was gegaan door de tijd, en in het oude Europa. Brexit was daar eigenlijk maar een voetnoot bij.
Zijn verlangen naar vroeger werd bijna verdacht dus vroeg ik hem naar de bouwplaats naast het pand met de Fremdenzimmer. In de volmaakte cirkel rondom de Martinuskerk waarop drie wegen uitkwamen, werd ogenschijnlijk aan een vierde opening gewerkt. De hotelier vertelde dat daar een reeds bestaande parkeerplaats opgeknapt werd en van laadpalen voor elektriciteit werd voorzien. Precies op die plek had ooit het huis van de familie Von Rohmen gestaan. Zij waren kinderloos gestorven en hadden per testament vastgelegd dat hun huis gesloopt moest worden, om samen met de grote tuin erachter een park voor het dorp te worden. Dat heette nu het Von Rohmen park. Een geweldig idee.
Na het betalen van onze rekening liepen we erlangs, en ook weer langs de hamburgerkraam op de plek waar ooit de postkoets halthield. We daalden de brugdijk af, vervolgden ons pad stroomafwaarts langs de Roer en gingen niet veel later de grens over, terug naar Nederland.
Op doortocht, uit eten
We hadden een zolderkamer gehuurd in een voormalig klooster en kwamen aan in de schemering, precies op het moment dat de ganzen massaal opstegen van de natte velden, en in verschillende v-formaties, aanwijzingen naar elkaar gakkend, bijna een halve minuut lang, boven onze hoofden aan de rand van het bos en aan het dorp voorbijtrokken in wat een zuidelijke richting moest zijn. We namen, zonder iemand te ontmoeten, onze intrek in het klooster en gingen eenmaal uitgepakt en uitgerust weer naar buiten, het donkere dorp in.
Doods en verlaten lag het erbij. Hier en daar wierpen lantaarns voetlicht op straat alsof het een toneel betrof en wij gingen er overheen, verdiept in ons spel. Even naar binnen in de lege kerk, daarna op zoek naar een eetgelegenheid. Zo kwamen we in het grote, volkomen lege restaurant van Mirko en Zorka, een ouder echtpaar met wortels in de Balkan, die verrast opschrokken van onze komst. Zorka had op de uitkijk gestaan bij de keuken en glipte naar binnen nadat ze ons de ingang gewezen had. Mirko borg rap zijn boekhouding op toen hij ons zag maar gaf ons daarna spraakzame privébediening – totdat het andere gezelschap van die avond arriveerde: een groep van acht Antwerpse vrienden van het stel, die hen schijnbaar jaarlijks kwam bezoeken en de rest van de avond en de komende dagen hun aandacht kwam opeisen. De schnitzels en Slivovisj smaakten er desondanks niet minder om. Wij waren voor onze primaire levensbehoeften gekomen, meer verlangden we niet.
De vriendschap met de Vlamingen leek in eerste instantie vooral uit bediening door Mirko en de gulle lach van Zorka te bestaan. Maar later vertelde Mirko dat het hele gezelschap bleef slapen en dat ze de volgende ochtend, voordat ze kerstmarkten in de buurt afstruinden, samen zouden gaan kegelen op de oude baan achterin het restaurant.
Het was niet veel meer, vertelde Mirko ons over de teruglopende bedrijvigheid, tussen de gangen door. Die vaststelling leek hem echter nauwelijks verdriet te doen. Het was beter geweest, en misschien dus ook wel goed genoeg. Ze gingen door met wat ze al decennia deden, en ontvingen misschien nog wel veel volk in de zomer, als de Biergarten achter het grote restaurant geopend was.
Tussen de vitrage en de hoog opgeschoten planten was nog een klein stuk glas zichtbaar dat uitgaf op de straat. De buitenlucht lonkte en we gingen terug langs de kerk, om onze vermoeide benen rust te geven in het klooster, waar we pas de volgende dag enkele mensen zouden zien.
Eten, drinken, lopen, slapen – dat was het patroon van onze dagen langs de Roer.
De loop van het water
Net als de rivier waar we langs liepen, kwam het weer in die dagen soms in een woeste stroomversnelling; donkere wolken joegen voorbij in de harde, hoog in de lucht waaiende wind, die slechts op een enkel boomloos stuk land ook ijzig langs onze alsmaar voortbewegende ledematen trok, terwijl we meestentijds beschut werden door bomen en struiken. We liepen net een beetje sneller dan de Roer die daar nog ‘Rur’ heette, dat konden we goed zien aan een bleek stukje drijfhout dat ons min of meer gezelschap hield maar uiteindelijk toch achterbleef. Afgekloven, zo leek het, licht en bastloos als de door bevers getailleerde bomen die we overal in het grensgebied zagen. Ik wilde het stukje hout al bijna een naam gaan geven maar de weg was nog lang, er was onderweg geen tijd voor al te veel sentiment; we moesten door om voor het donker aan te komen. Vanwege de hoogteverschillen waren er zo nu en dan brede watervallen in de rivier waarna die schuimend, kolkend en woest als de voorbijdrijvende wolken, ons weer bijhaalde. Als je onze korte rustpauzes en de lunchtijd meerekende, zou de rivier vermoedelijk dezelfde afstand afleggen als wij, gedurende de dag. Net als het drijfhoutje, als dat tenminste nergens was blijven steken.
Uitgelezen 108
‘Op het moment dat de dief het zuidelijke raam van de dokter openwrikte, sprong Heterdaad naar voren als een gazelle, zette af op een kantsteen en greep de onverlaat in zijn nekvel.
‘Kip, ik heb je!’
De dief grijnsde. ‘Maar ik heb nog niks gedaan, je kunt me niets maken.’
Heterdaad snoof, die dekselse dief had gelijk.
‘Oké, dan wacht ik ondertussen wel hierbuiten.’
Zo was Heterdaad. Altijd iedereen een stap voor. Hij rookte een mentholsigaret terwijl de dief aan de slag ging.’
[Johan Hartstad, in: ‘Heterdaad en de geheime massagestudio’, Heterdaad, p. 64.]