Er is vaak iets met rennende mensen, het is maar zelden dat ze alleen te laat zijn. Vorige week rende er een vrouw door de straat, die zich af en toe bukte om iets op de tegels te tekenen. Pijlen. Zodra de tekens er stonden, rende ze weer verder. Een uurtje later kwam er een joelende groep kinderen met vlaggetjes en kroontjes de hoek om, die de pijlen volgden. Van ieder nieuw exemplaar werden ze enthousiaster, ze maakten er alleen een spelletje van dat ze een andere kant zouden opgaan. Juist de bevestiging dat ze op de goede weg waren – een volgende richtinggevende pijl – maakte de spanning groter. In hun kielzog de vrouw, die nu fotograferend vastlegde wat de kinderen deden. Ze gingen verder: ‘Die kant op!’ Ik had voor mijn gevoel de werking van het lot gezien. De pijlen hadden iedere kant op kunnen staan – en vanmiddag zijn ze weg geregend.
Polaroid van de dag
Harnas ribbenkast
Vanochtend, in alle vroegte, heb ik een lange reis beëindigd. Mijn paard is ontspannen, mijn zwaard ligt op de kapstok, maar ik ben er nog niet geheel van overtuigd dat dit werkelijk het einde is. Het was een avontuurlijke expeditie, met weinig zekerheden onderweg. Vier dagen geleden verdween ik in mijn eigen lichaam en teerde langzamerhand in op alle reserves die ik had. Mijn geest bleef achter bij het kampvuur en ik vertrok voor een dwaaltocht langs pijnlijke spierbundels en volgestroomde holtes, door vergiftigde bloedbanen. Mijn onrustig kloppende hart en hijgende longen zaten gevangen in het harnas van mijn ribbenkast. Er werden me raadsels opgegeven om aan de koorts te ontkomen, maar mijn pogingen ze op te lossen, stookten het innerlijke vuur juist hoger op. Ik wilde de oorzaak van mijn ziekte te lijf gaan, maar trof de vijand niet aan. Ik hoorde stemmen in de verte, kon echter niet terugschreeuwen zonder mijn binnenste naar buiten te hoesten; ik kon geen aanwijzingen lezen, geen verslag doen. Ik was verder weg van alles dan ooit. Hol. Leeg. Op als een oud jaar. Toen ik vanochtend wakker werd, met het laatste koude zweet nog op mijn slapen, had ik de indruk dat ik was aangekomen. Maar waar? Is dit hier thuis, ben ik terug?
Hemoglobine
Je kunt wakker worden uit een droom over stromend bloed, symbolisch beeld voor vitaliteit. Op mijn droge lippen lag vanochtend echter het woord ‘hemoglobine’. het zal wel beroepsdeformatie zijn. Ik wist niet waar ik het had gehoord en ook niet wat het betekende. Het was de puzzel van de dag. Hemoglobine bleek bij nader onderzoek een eiwit te zijn, dat de kleur rood aan ons bloed geeft. In het bloed zorgt het voor het transport van zuurstof naar alle organen en ledematen in het lichaam. Op de terugweg vervoert het koolstofdioxide via de longen het lichaam weer uit. Een eiwit kortom, dat innig verbonden is met in- en uitademen, de basis van ons bestaan. Werd ik met dit woord wakker omdat ik een tekort aan dit ijzerhoudende eiwit heb? Het zou zomaar kunnen. Ik word in ieder geval al twee dagen wakker met het gevoel dat het leven zich ergens anders ophoudt dan hier.
Een sprookje
Grijskapje en ik zaten te eten in de Wolvenstraat. Soms stelden we een vraag, en het beste antwoord was dan vaak: ‘ik weet het niet’. In onze gedachten stonden we op een station en staarden naar het bord met de bestemmingen. Maar we zaten te eten in Amsterdam.
Ik zei: ‘De wereld is een wolf die eruitziet als oma.’
‘Er zijn hier geen wolven,’ antwoordde ze vastberaden, ‘en trouwens; met Roodkapje is het toch ook goed afgelopen?’
Ik wilde haar geloven. Toch zag ik in mijn ooghoeken grijswitte vachten langs de ramen schuren en kreeg het plotseling koud bij de gedachte aan de scherpe tanden.
Sabotage
Het zal wel niet waar zijn. Toch speelt de gedachte door mijn hoofd dat acht jaar geleden een medewerker van het aannemingsbedrijf doelbewust die ene ring aan de afvoer van mijn douche niet goed heeft aangedraaid. Daarna twee wandjes heeft getimmerd en betegeld en de zaak grondig heeft vastgekit. Expres, om te kijken hoe lang dat goed zou blijven gaan. Een handeling of, beter gezegd, een nalatigheid van niks. Maar toch; subtiele sabotage, waarvan hij zelf nooit meer het resultaat zou zien. Het wegspuitende water zijn we na het breekwerk vandaag met vereende krachten, succesvol te lijf gegaan. Douchen kan ik voorlopig niet en al mijn handdoeken worden nu vrieskoude plankjes aan de waslijn. Maar het dweilen is voorbij.
Radiostilte
Ik lees een boek dat zich afspeelt net achter het Oostfront, tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Russen proberen de Kroaten, die aan de kant van Duitsland vechten, te demoraliseren door via luidsprekers afwisselend zeer trieste en vrolijke muziek te laten klinken, en zo nu en dan propaganda. Een Kroatische officier zegt: ‘De propaganda zegt de mannen niet veel, want die hebben ze laten inspreken door een Servier, maar de muziek deprimeert hen wel erg.’ [Jonathan Littell, De welwillenden, p. 365] Aan het Oostfont is het ook kerst, op dit moment.
Het deed me denken aan een documentaire over Front 242 die ik vorige week zag, waarin werd verteld dat hun muziek destijds juist gebruikt was om Amerikaanse piloten op vliegdekschepen op te zwepen voor de bombardementen tijdens de Eerste Golfoorlog. Twee jaar later hadden ze er tijdens een Amerikaanse tournee fans bij; de teruggekeerde vliegeniers.
Zelf bleef ik gisteren wakker om na middernacht een soundscape met muziek van Mark Hollis en Talk Talk te beluisteren op de radio. Terwijl de stad zweeg, opgelucht en uitgeteld, schonk ik een whisky in en dompelde me onder in die muziek waarin de leegte tussen de noten zo’n belangrijke rol speelt. Ik verdween in een onduidelijke soep van andere nachten met die muziek, soms wel tien, vijftien jaar geleden. Met de laatste verdwaalde noten van de piano hield het verhaal over Hollis op; het is onbekend of hij nog muziek maakt. Ik keek tussen de gordijnen door en zag nog net de rode achterlichten van de dag. Zo kon ik de nacht wel in.