De dinsdagavonden sluiten steeds dichter aan op mijn beleving. Ik zal het t-woord niet gebruiken en spreken van een ‘samenloop van omstandigheden’ (zoals Veronesi dat steeds doet in zijn roman Kalme chaos, die ik nog steeds aan het lezen ben, die me op een prachtige manier ongemerkt dwingt langzamer te lezen, en hooguit twintig bladzijden per avond). De samenloop van omstandigheden dus was prachtig. Vanavond deden we oefeningen in aandacht; er zijn of er niet zijn. Geen Shakespeare maar tai chi. En nadat ik daar het hele weekend mee geworsteld had, voelde ik het nu in mijn armen en benen dat je zwakker staat als je niet met je volle aandacht bent waar je bent. Terwijl je bijkans onverplaatsbaar bent als je de druk aanvoelt en weerstaat alsof die deel van je eigen lichaam is. De paradoxen van de waarheid flonkerden helder als sterren op deze koude dinsdagavond. Schitterend, en voelbaar in elke vezel van mijn lijf. Ik ben hier. Nu.
Polaroid van de dag
Interieur
Buiten adem
Halverwege de vierde trap in het gebouw waar ik werk, kwam ik deze week een collega tegen. Ik wilde iets tegen hem zeggen, maar had er de lucht even niet voor. Hij zei dat hij er zelf ook last van had, terwijl we allebei toch over een goede conditie beschikten. ‘Maar,’ voegde hij eraan toe, ‘houd jij soms ook je adem in terwijl je de trap op loopt?’ Ik was me er nooit bewust van geweest. Buiten adem zijn omdat je geen adem haalt. Het klonk ineens als de meest voor de hand liggende verklaring.
Gisteren stond ik op van de schrijftafel, duwde en duwde en scheurde door de concentratiecocon heen om naar een afspraak te gaan. De eerste keer op het terras dit jaar, al was het eigenlijk nog veel te fris om buiten te zitten. Onze drang naar lente was echter sterker dan de gevoelstemperatuur. Toch was ik er met mijn aandacht niet echt bij; omdat ik er nooit echt helemaal bij ben, wazig door de flarden concentratie die nog aan mij kleefden als draden van een spinnenweb, en al snel ook door het mistige witbier. Maar er was ook iets met de haast waarmee ik uit mijn stoel was opgestaan. Sterker nog: ik merkte dat de luchtdruk veranderd was, en dat ik er nog in wintervacht doorheen liep. En hoe onaangepast, hoe groot ook de spanning van het bloed, ik was blij dat ik de veranderingen in de lucht weer aanvoelde.
Fatalismen
Ik wilde iets gaan zeggen over angst, maar bedacht me. Bij het lezen van de biografische gegevens van de schrijver Italo Svevo ontdekte ik dat hij het leven had gelaten na een auto-ongeluk. Daar schrok ik van omdat het in een kleine reeks paste, de kleinste om precies te zijn (die van twee dus). Ook de hier eerder geciteerde auteur W.G. Sebald overleed vroegtijdig ten gevolge van een aanrijding. Dat ik op dit moment een roman schrijf waarin auto-ongelukken een belangrijke rol spelen, zorgt ervoor dat het me opvalt, maar Sebald had bijzondere belangstelling voor dergelijke fatale gebeurtenissen. Het zou me kunnen beangstigen, maar ik weet dat het een illusie is. Het raakt me ook niet op die manier; het verband dat ik soms dagdroom op het spoor te zijn, is dat van mijn lot. Dat lot ken ik niet, en wil ik ook niet kennen. Ik wil er wel een vermoeden van hebben. Soms zie ik het, ruik ik het, voel het, en loop ik in die richting, of ga het met woorden achterna. Zo was ik al heel vaak in Italië en al een paar keer dichtbij een auto-ongeluk op de autostrada of in listige haarspeldbochten. Leef ik hier en zal ik daar ooit dood gaan in een incidente stradale? Het zou zomaar kunnen. Leven en sterven, de mist van vermoedens… allemaal fatalismen.