‘Men moet weten dat de bewuste belangwekkende persoon pas onlangs een belangwekkend persoon was geworden en dat hij voordien een onbelangwekkend persoon was geweest. Overigens gold zijn positie ook nu niet als belangwekkend in vergelijking met andere, nog belangwekkendere posities. Maar er is altijd een categorie mensen te vinden die dat wat in de ogen van anderen onbelangwekkend is, al belangwekkend vinden. De man probeerde zijn belangwekkendheid trouwens met talloze middelen te vergroten, en wel door in te voeren dat lagere ambtenaren hem al op de trap opwachtten als hij op kantoor zijn opwachting maakte; dat niemand het waagde hem rechtstreeks te benaderen en dat alles volgens de strengste rangorde verliep (…)
De manier van doen en gewoonten van de belangwekkende persoon waren gedegen en voornaam, maar niet bijzonder gecompliceerd. De grondslag van zijn systeem was strengheid. ‘Strengheid, strengheid en nog eens strengheid,’ placht hij te zeggen, bij het laatste woord degene tegen wie hij sprak zeer veelbetekenend in de ogen kijkend. Overigens was hier geen enkele reden toe, aangezien het tiental ambtenaren dat het gehele bestuurlijke mechanisme van de kanselarij uitmaakte toch al in angst verkeerde; als ze hem in de verte zagen, lieten ze de boel de boel en wachtten in de houding tot de chef het vertrek had doorkruist. Zijn gebruikelijke gesprekken met ondergeschikten kenmerkten zich door strengheid en bestonden ongeveer uit drie zinnen: ‘Hoe durft u? Weet u wel tegen wie u het heeft?’ Begrijpt u wel wie u voor u heeft?’ Overigens was hij in zijn hart een vriendelijke man, goed voor zijn collega’s en behulpzaam, maar zijn generaalsrang had hem helemaal van de wijs gebracht.’
[Nikolaj Gogol, ‘De jas’, in: Petersburgse verhalen, p. 143-144.]
Polaroid van de dag
Toevalsbeweging
In the midst of life
Aan de grens 2
Aan de grens 1
De bedreiging, in 13 notities
1.
Stemmen, berichten, opdrachten en gezichten dringen als een almaar groeiend leger mijn bovenkamer binnen – waar ik ze tot nu toe buiten heb kunnen houden.
2.
Er is een onzichtbare oorlog gaande. Iedereen is er vol van maar we zien hem nergens om ons heen. Het lijkt iedere dag zondag. We leven te midden van streng gelovigen en passen ons aan aan hun waan.
3.
We kunnen niet uit eten en uit drinken, niet naar concerten en tentoonstellingen, niet op reis. Alleen maar lezen, luisteren en naar onze schermen kijken – thuis. We doen geen nieuwe indrukken meer op, slechts van onze directe omgeving. Het blokje om, alsof we met pensioen zijn.
4.
Moet ik een bijzonder project gaan starten omdat er nauwelijks iets gebeurt? Iets gaan leren, een groot leesproject opnemen, mediteren, schilderen, een boek schrijven over deze merkwaardige staat?
5.
Wat de situatie vooral in mij aanspreekt, is de kluizenaar. Ik mis de meeste anderen zelden. Zij mij blijkbaar ook niet.
6.
Voor de huismus en de heremiet zijn dit herkenbare, geruststellende omstandigheden. Iedereen leeft nu min of meer zoals zij, introvert. Wat de anderen als normaal beschouwen, is voor hen de crisis. Omkering van waarden.
7.
Ondanks de beperkingen in bewegingsvrijheid, kan ik nergens onrust bespeuren. Soms probeer ik me die in te beelden maar ik kom slechts kalmte tegen.
8.
De bedreiging is geestdodend. Als er al een verhaal schuilt in deze ziekte, dan is het dat van de mensen die trauma’s overhouden aan langdurige intensive care.
9.
Mijn proza is besmet
te weinig zuurstof
in de aderen, te weinig lucht
intensive care betekent
ook hier: in coma
10.
Wat vooral ontbreekt is toeval. Een voorval dat je niet had kunnen bedenken. Een ontmoeting, een onverwacht verhaal. Alles is geagendeerd, gereserveerd en aangekondigd.
11.
Misschien laten de omstandigheden zich nog het beste vergelijken met ballingschap. We hebben er niet voor gekozen om hier te zijn en weten niet hoe lang het duurt. Ik voel de neiging brieven te gaan schrijven. Verslag te doen aan vrienden die ik niet meer zie.
12.
En dan is er het gevoel van illegaliteit als je regels overschrijdt. Iets anders wil dan is toegestaan. Niet de vrees voor boetes maar voor het onbegrip van de anderen. De confrontatie met wat ethisch verantwoord is, de strijd met de wil.
13.
Wat overblijft: verlangen naar het leven dat elders is. De gedachte dat ergens anders willen zijn natuurlijk is, zoiets als de vogeltrek. Onderweg, of thuis zijn op een andere plek. Daarheen willen, al is het maar een keer per jaar, en dan weer terug.