Na het koffiezetapparaat en de televisie, bezweek ook mijn laptop het afgelopen weekend. Had ik al niet naar mijn lichaam geluisterd, dan zou de realiteit zaterdag wel mijn leven binnengemarcheerd zijn. Maar toch. Ik keerde terug in een werkelijkheid die me in eerste instantie schrik aanjoeg. I scare myself. Even was er lichte paniek, angst voor terugkeer van de verbindingsangst. De stilte die zich in mijn doorgaans gehorige woning opende door wat ik niet meer kon zien, kon doen, kon schrijven, verdoofde me een volle dag. Langzaam maar zeker hoorde ik weer geluiden binnendringen uit het heelal dat mijn huizenblok, dat mijn straat, dat mijn stad is. Het leek of de dood, in de gedaante van dorre bladeren, door een koude wind over het trottoir gejaagd werd. Ik keek onder mijn bed of er geen monsters van de rede lagen te slapen, maar zag slechts mijn eigen schaduw – die gelukkig nog altijd korter en langzamer is dan ikzelf. Ik kon me weer concentreren op de tastbare werkelijkheid, en op de dromen die door de vloedgolf van taal en beelden en virtuele vriendschappen bijna waren weggespoeld. Het is geen onverdeeld genoegen, maar dat is de realiteit nu eenmaal niet. Noodgedwongen keerde ik ook weer terug bij een wit vel papier, waarop ik met een vulpen deze woorden schrijf. Dat heeft wel een grote charme. En in deze stilte waarin toch geluid blijkt te bestaan, is mijn slaap nu dieper dan hij lange tijd geweest is.
Polaroid van de dag
C’est le ton qui fait la musique
Perspectief
Op de behandeltafel van mijn lijfarts in Amsterdam begreep ik plotseling waarom de raamkozijnen, gevels, bomen en horizons op mijn foto’s van de afgelopen maanden niet recht stonden. Het was niet mijn gebrekkige techniek, en ook niet omdat ik omdat ik de zogenaamde ‘ontspanknop’ te hard indrukte. Nee, het probleem werd eenvoudig veroorzaakt door het feit dat ik zelf scheef stond.
Ik moest natuurlijk niet liggen nadenken op die behandeltafel, dat wist ik ook wel. Ik was daar tenslotte om dit pijnlijke probleem aan te pakken. Sinds twee weken zet ik mijzelf, met hulp van de lijfarts, weer rechtop. Ook oefeningen, meer zuurstof en een aangescherpt bewustzijn moeten me weer overeind helpen. Juist deze manipulaties geven me nu echter het gevoel dat er een knik in mijn rug zit, dat mijn ene been langer is dan het andere, dat mijn rechter voet verder naar voren staat dan de linker. Dat zijn symptomen van een wankel evenwicht, dat zich terug aan het vinden is. Ik hoop dat ik erin slaag voordat ik niet meer weet wat ik geloven moet, en wie ik vertrouwen kan. En ik beloof betere foto’s.
De escapisten (2)
Uit de leeszaal (23)
Nu ik alleen in de nachtelijke uren aan lezen toekom, fascineert het boek – de nieuwe Allard Schröder – me misschien nog meer dan het in het nuchtere daglicht zou doen. Tussen daad en droom verdwijn ik naar zijn tijdloze 1952. ’s Nachts woon ik in Wenst:
‘Van je eigen leven herinner je je nooit de jaren waarin er alleen maar onbeduidende dingen zijn gebeurd, al helemaal niet als die voorvallen misschien wel hadden kúnnen gebeuren, maar gewoon niet zijn gebeurd, ook niet bijna. Dat wil niet altijd zeggen dat ze dan ook niets hebben betekend, want juist omdat ze in een belofte zijn blijven steken, kunnen ze je een leven lang beheersen.
Tot nu toe was het bestaan van Engelbert Vos een vierentwintig jaar durende opeenvolging van onbeduidende voorvallen geweest, waarvan er geen één opmerkelijke gevolgen had gehad. Dat had niemand ook verwacht. Aan Wenst, waar hij ter wereld was gekomen en zijn jeugd had doorgebracht, zijn de grote gebeurtenissen die geschiedenis hebben gemaakt vrijwel ongemerkt voorbijgegaan, alleen de wisseling der seizoenen was er om de mensen aan hun nietigheid te herinneren – goed, je had er de stank en het schuim in de kanalen en het stof van het land die jaar in jaar uit terugkeerden, alsof ze als natuurverschijnsel bij het seizoen hoorden.’
[Allard Schröder, ‘Uit het raam kijken in 1952 (een romance)’, in: Wenst, p. 55]
Tussen 4 en 7
Halverwege de nacht werd ik wakker, ogenschijnlijk zonder duidelijke oorzaak. Ik verzette me ertegen en draaide me om en om en om. Maar het hielp niet. In de verte klonken de ijle trompetklanken, loopjes, piepjes en brushes van andere nachten zonder slaap, en voor even raakte ik in de ban van de extra uren die me blijkbaar gegeven werden, met een bewustzijn dat nergens bewust was. In mijn nevelige gedachten drongen flarden Spinvis binnen: ‘Voor ik vergeet / dat hier een kerk heeft gestaan…’
De verkouden buren in de gehorige woningen naast mij niesten me echter de realiteit weer in en ik begon me af te vragen waarom ik eigenlijk wakker geworden was. De nevels trokken op. Had ik teveel aan mijn hoofd, waren de pijn en de pijntjes er nog? Ik liep als het betere grondpersoneel de checklist door en trof niets aan dat de vlucht uit hoefde te stellen, maar mijn bloed begon weer op dagtemperatuur te raken.
Wat moest ik doen? Opstaan, televisie kijken, had ik misschien iets saais om te lezen in huis? Of zou ik maar gaan schrijven? C. eindelijk gaan e-mailen om haar op de hoogte te stellen van wat ik haar de afgelopen maanden allemaal nog niet had verteld? Juist nu?
Ik keek naar buiten en besloot te fotograferen wat ik zag. De leegte van mijn straat, uitgeschreven met het weinige licht dat me gegeven was. Daarna zoemzong Spinvis me uiteindelijk toch in slaap, drie uur later: ‘De planeten zingen zacht van het wonder dat je wacht kijk niet om ga steeds vooruit / Goeie reis en hou je haaks en kijk goed uit’.