Polaroid van de dag
Gevaarlijk dansje
Het was gisteren angstwekkend stil op het instituut waar ik werk. Buiten remde de sneeuw de bewegingen van het verkeer en dempte alle geluid. Binnen bleven de lange gangen leeg en donker. De lijnen waren dood, iedere menselijke verschijning leek een spook, een projectie van het verlangen naar leven. Werken was als een droom, zinloze metselarbeid aan de muur rond een diepe, zwarte put. En naarmate het buiten donkerder werd, en lantaarnlicht de bomen griezelvingers gaf, begon mijn hart onrustig te bonzen. Om mezelf te kalmeren, draaide ik muziekfilmpjes in het ritme van de dag: Low.
Toen de werkdag ten einde liep, klopte het leven alsnog aan mijn deur, in de gedaante van een beul. Ik wist dat ze de bijl bij zich had, maar was niet bang meer. We dansten samen een gevaarlijk dansje in de sneeuw en het donker, en onze levens zijn als door een wonder gespaard gebleven.
Avondje klassiek, etcetera
Vogel wijst de weg
Uit de leeszaal (28)
‘Ik kwam hier in januari en ik heb toen het volgende besloten, want het sneeuwde toen. Pasgevallen sneeuw, die zo voorzichtig aan de takken hangt, nee, dat vind ik niet mooi, dat is de sneeuw van de pret en van de prentbriefkaart, dat is de sneeuw die kousjes draagt. En de sneeuw dan, die lallend het veld ruimt onder de straffe leiding van de zon? Nee.
Bedaagde sneeuw, dat is pas mooi. Hongerige sneeuw in de schemer. Grimmige, vastberaden, hardnekkige sneeuw, in een oud bos. De sneeuw heeft het bospad breder gewenst, de sneeuw drukt zich tegen de boomstammen aan, er is voor niets meer plaats: er is slechts sneeuw en stam, het ligt en het staat. Meedogenloos. Wee degene die vluchten wil. Bij het wit mag alleen nog maar zwart. En de bedreigde mens.
Deze sneeuw doet denken aan een eenzaam sprookje van vroeger, wreed ten oosten. Je raakt verstrikt in spartelende boomwortels, in een toornig meer. De doden hebben plaatsgemaakt.’
[Armando, ‘Het bos’ in: Berlijn, p. 149-150]