Voor een getallenatheïst is het uitzonderlijk om van cijfers te dromen. Toch werd ik vrijdagnacht wakker uit een slaapstuip met de getallen 3, 4 en 5 in mijn hoofd, en van die drie het sterkste de 4. Een paar uur later zat ik bij mijn lijfarts, die bij de analyse van mijn aanhoudende rugklachten onder andere naar het L-4 gewricht wees.
Parallellen, lijnen, verbindingen, samenlopen van omstandigheden, noem het wat je wilt en noem me wat je wilt. Het achterneefje van Carducci, een Vata (volgens de ayurvedische geneeskundige typologie) of een hond (in de Chinese astrologie). Ik zoek naar vergelijkingen, speur in de metaforen, de gelijkenissen die voor sommige mensen een overtuiging zijn. Voor mij was iedere levensbeschouwing tot nu toe een gelegenheidsmetafoor, maar de prijs die ik betaal voor genezing is misschien wel die van mijn geloof. Ik wil begrijpen wat er aan de hand is, en ga daar ver in, misschien wel tot aan de overtuiging. Ik zit geregeld op handen en voeten in de woonkamer mijn Chinese astrologietypering na te doen, zeg minutenlang ie-oe ie-oe ie-oe en giet wonderolie door mijn toetje – die tot mijn verrassing werkelijk blijkt te bestaan. Ik wil gewoon alles doen om verlost te worden van de pijn op L-4 en omstreken. En ondertussen vul ik mezelf met de onrustige ballast van al die parallelle werelden, terwijl rust waarschijnlijk de enige echte geneeskracht is. Ik weet het wel.
Polaroid van de dag
Terugkerende droom (2)
Het achterneefje van Carducci
Ik spiegel mij soms aan andere schrijvers, aan hun werk of aan feiten uit hun leven, op zoek naar herkenning. Het kunnen heel goed schrijvers van andere tijden en plaatsen zijn, waarvan ik dan bovendien heel weinig weet of gelezen heb. Het gaat dan niet om blinde bewondering, niet om de zucht naar een levensverhaal, en ook niet om grootheidswaan door de vergelijking. Het is vaak een onderzoek naar een voorgevoel, bij een opvallende samenloop van omstandigheden. Over Svevo en Sebald schreef ik al eerder, en ik hoop nog steeds dat hun noodlot mij voorlopig bespaard blijft. Nadat ik gisteren een bezoek bracht aan mijn lijfarts, verscheen een gipsen buste voor mijn geestesoog, want iets anders is Carducci voor mij niet. Giosuè Carducci (1835-1907) was een dichter, en de eerste Italiaanse winnaar van de Nobelprijs voor de literatuur (in 1906).
In 1999 bezocht ik zijn huis in Bologna, dat nu een museum is. Dat was twee dagen nadat ik, tijdens een prachtige tocht door de Italiaanse Po delta, bij het instappen in een Fiat Uno tussenwervelruimte gaf aan wat later een hernia bleek te zijn. Ik werd daarna gekweld door hevige pijnen, kon niet fatsoenlijk lopen, laat staan op een stoel blijven zitten. Een kuierende rondleiding door een schrijversmuseum leek mij toen wel een passende, minimale onderneming – en eigenlijk wilde ik er alleen naar toe omdat ik zes jaar eerder in een studentenflat gewoond had die ‘Carducci’ heette. Onder leiding van een gids liepen we door verschillende vertrekken naar zijn werkkamer en stonden ook even stil bij de kapstok waarvan nog een hoofddeksel en een wandelstok van de dichter hingen. De gids vertelde dat Carducci, vooral in de laatste jaren van zijn leven, aan hevige rugpijnen geleden had. Ik voelde een schijnverwantschap door mijn zenuwbanen schieten; het was alsof ik vanaf dat moment zijn gedichten goed moest vinden, of dat er bij Carducci een sleutel verborgen moest liggen voor het begrijpen van mijn eigen bestaan. Maar ik deed er niets mee en tot op de dag van vandaag heb ik nog geen enkel gedicht van hem gelezen. Misschien is de tijd er nu rijp voor. Tien jaar later, 113 jaar na zijn dood, gisteren, stelde mijn lijfarts in ieder geval een identieke diagnose: ischias. Niet dat het er iets toe doet, maar misschien ook wel. Vandaag ben ik het achterneefje van Carducci.
Uit de leeszaal (29)
‘Mensen hebben donkerrode drijfveren. Daar kunnen ze niks aan doen en toch nemen ze er geen genoegen mee. Ze weten bitter weinig over hun drijfveren, maar ze willen die door middel van woorden een aanschijn geven. Ze bouwen optrekjes met woorden, ze beveiligen zich, en daar zijn ze een groot deel van de dag mee bezig. Ze strooien met woorden, ze bedekken, ze proberen letterlijk iets onder woorden te brengen, ze verwoorden, ze denken een redelijke verklaring gevonden te hebben.
Men verhaalt dat het Engelse woord ‘man’ afgeleid is van ‘mana’, in het Sanskriet het woord voor denkvermogen of daaromtrent. De mens zou zo’n denkvermogen zijn.
Ik heb wel meer horen zeggen dat mensen redelijke wezens zijn. Maar als je goed oplet zie je dat de rede zich meestal ondergeschikt heeft gemaakt aan iets anders, de rede heeft meestal dienst. Wie werkelijk de touwtjes in handen heeft blijft een raadsel.’
[Armando, ‘De kleine verschijnselen’ in: Berlijn, p. 237]
De escapisten (3)
Het pantser van au
2010 wordt het jaar van Alice in Wonderland. Om meerdere redenen. Redenen die hier niet ter zake doen – of nog niet. Maar toch. Dit wil ik er wel over zeggen.
Omdat ik de afgelopen weken regelmatig geschaduwd werd door pijnen en pijntjes, besloot ik me wat in mijn achtervolger te verdiepen. Hij was een permanente aanwezigheid, een zeurend kind, een verraderlijke tocht, een te hard tikkende klok, die mijn stemming bepaalde en grote invloed had op wat ik zag, wat ik voelde en wat ik dacht. En ik ontdekte wat ik al had kunnen weten; de enige schaduw die permanent aanwezig is, is je eigen schaduw.
De pijn leek soms terug te voeren te voeren tot anderen en de drukte die ik me om hen maakte. Ik begreep echter dat het vooral mijn voorstelling van zaken was die me kwelde – wat nu eenmaal mijn beroep is, maar me aan de schaduwkant dus parten speelt. Toch resulteerde het niet in pijn in de projectieruimte (het hoofd), maar in de schouders die het hoofd droegen, en vervolgens in de rug waarop de schouders horen te rusten. En de pijn wekte het grote verlangen naar isolement op. Soms zoveel dat ik, terwijl ik al in bed lag, niet meer wilde opstaan om er iets over op te schrijven.
De pijn ging onder mijn huid zitten, als de inkt van een tatoeage, met het gewicht van een wreed gedicht. Soms leverde het verhalen op, tot de verbeelding sprekende fantasie, transformaties van de bestaande dingen die iets openbaren, maar soms ook slechts het brandmerk van een zelfkastijdend, rusteloos bestaan. En ik had het volledig met eigen hand vervaardigd, mijn weelderig gekleurd pantser van au.
Dan schuilt er ineens een beetje troost in de wetenschap dat de steeds terugkerende aanvallen van migraine de schrijver Lewis Carroll een vervormende werkelijkheidservaring gaven, die de buitengewone belevenissen van Alice in Wonderland tot een begrijpelijke realiteit hebben gemaakt. Dat heeft in de medische wetenschap zelfs een officiële benaming gekregen: het Alice in Wonderland Syndroom.