Ik keek op mijn telefoon om te zien welke foto’s ik er gisteren mee had gemaakt. Eigenlijk was het ook een speuren naar mijn geheugen: wat zag ik, waar was ik? Na vertrek bij de vrijdagmiddagborrel werd ik onverwacht uitgenodigd op een vrijdagavondborrel bij een lokale modeprins. Voor zijn huis staan regelmatig mensen nieuwsgierig naar binnen te kijken, omdat het nogal bijzonder is. De ironie is dat het huis zelf geheel gebouwd lijkt om juist naar buiten te kijken. Ik was overal en nergens geweest met mijn gedachten, maar wat zag ik toen? Ik zag binnen ook buiten, zo blijkt nu. En ik zag een blauwe gloed in een huis aan de overkant van het water, waar de bewoners geen televisie en geen behang hadden, maar televisie bij wijze van behang. En ik was wat ik zag.
Polaroid van de dag
Vluchtelingen en ruïnes
Twee weken geleden las ik dagenlang in de roman Dover van Gustaaf Peek. In het weekend dat er tussen die dagen zat, huurde ik een film, die opvallend goed aansloot bij het onderwerp en de sfeer van dat boek (Import/export van Ulrich Seidl) en die ondanks al zijn troosteloosheid toch een echte aanrader is.
Vandaag trok ik een boekje uit de kast bij S. – een schitterend boekje over ruïnes in Nederland, dat ik haar graag cadeau gedaan had als ze het al niet in haar bezit had gehad – leende het omdat ik het zelf niet had en legde het op het boek dat ik bij me had en toen zag ik ineens het rijm – ook met de vorige weken.
Vluchtelingen en ruïnes: uitzichtloosheid en misbruik; verval, verschrikkingen, vuurstormen en vernietiging. Wat heeft dat allemaal te betekenen? Misschien is het zoiets als het noodzakelijke tegenwicht. Schoonheid heeft het allemaal in ieder geval ook, al is het duistere materie. Is het ook toeval, en wil ik er graag meer in zien? Ik weet het niet. Ik heb in ieder geval graag het idee dat ik niet het slachtoffer van het lot ben, maar dat ik er zelf ook invloed op uitoefen. Is daar iets op tegen? Maar als ik achteromkijk naar wat ik zie passeren, valt er eigenlijk niets met zekerheid over te beweren.
Reciprociteit
Hoewel ik een erkend voorstander ben van eenvoudig taalgebruik, koester ik ook de moeilijke woorden. Moeilijke woorden zijn er voor ingewikkelde verschijnselen – en die bestaan nu eenmaal, dat valt niet te ontkennen.
Op de lagere school hadden we een boekje speciaal voor moeilijke woorden; woorden die moeilijk te schrijven waren voor kinderen die het lezen en schrijven nog maar net machtig zijn. Toch fascineerde dat boekje me destijds al, omdat het leek te veronderstellen dat er woorden zijn die buiten de reguliere taalverwerving, buiten de gewone woordenboeken een aparte plek verdienen. Ik geloof dat die woorden bestaan, omdat ze, inderdaad, moeilijk zijn, of omdat ze een poëtische of persoonlijke betekenis hebben, omdat ze meer betekenen dan in de woordenboeken terug te vinden is.
Wat een moeilijk woord precies is, is op zichzelf al een prachtonderwerp voor definiëring, maar daar wil ik nu niet aan beginnen. Sommige als ‘moeilijk’ bekend staande woorden beschrijven zaken eenvoud preciezer, genuanceerder dan andere woorden. Dat lijkt mij overigens ook de enige legitieme reden om dergelijke woorden in het dagelijks gebruik in de mond te nemen.
Gisteren spookte het woord ‘reciprociteit’ door mijn gedachten. De vraag naar het waarom daarvan, wil ik hier ook niet gaan beantwoorden. Het woord zelf intrigeerde me in ieder geval. Reciprociteit is een ander woord voor ‘wederkerigheid’. Maar als twee woorden naar hetzelfde fenomeen verwijzen, waarom zouden er dan twee woorden voor zijn? Dat doet een subtiel onderscheid vermoeden.
Wat mij betreft slaat reciprociteit niet zozeer op ‘ik gebruik jou zoals je mij gebruikt’ of ‘ik houd van jou zoals je van mij houdt’ maar verwijst het naar een complexer domein; geen vervreemd voorzetsel of tussenvoegsel, maar de aanduiding van een gebied van relaties, gelijkwaardigheid en ethiek – of het gebrek eraan. Als het bijvoorbeeld de verhouding tussen vier mensen betreft, gaat het dus niet zozeer om alleen de verhouding tussen A en B, maar om of de verhouding tussen A en B te rijmen valt met de (vergelijkbare) verhouding van A met C en B met D, en wat dat betekent voor de verhouding tussen A en B. En: of de verhouding tussen A en B iets betekent ten opzichte van de verhouding van A met C en B met D. Enzovoorts; wederkerigheid in het kwadraat dus. Bent u er nog? Dit lijkt me nu bij uitstek een complexe situatie, een niemandsland vol mijnen en dijnen, vol loopgraven en vragen, iets waarvoor een moeilijk woord nodig is. Blijft de vraag wat het werkelijk betekent.
Weggeblazen
Naar binnen vliegen
Bestaat zoiets, een overdosis realiteit, of: een levensbedreigend tekort aan fictie? Ik vermoed het. Ik verlang er in ieder geval naar te vluchten, me te verplaatsen in een vogel en naar binnen te vliegen. Om dan kalm de werkelijkheid binnen te laten vallen als het licht. Ik zie mezelf als pimpelmees, achterover liggend in de strootjes waarmee ik in de afgelopen weken mijn nest heb ingericht, in afwachting van de lente. Door de smalle opening van mijn vogelhuisje zal, als in een camera obscura, de wereld op zijn kop tegen de achterwand worden geprojecteerd. En dan zal ik alle gelegenheid, eindelijk weer alle ruimte en tijd hebben voor het verzinnen van verhalen.
Uit de leeszaal (32)
‘…namelijk het vermogen van literatuur om bij de lezer een geestelijke ruimte te scheppen die er voordien niet was. Dat is meer dan een nieuwe redenering of een onbekend feit, omdat de ervaring van die geestelijke ruimte welhaast vanzelfsprekend ook een existentiële lading heeft. Het leven toont zich in de kunst.
Als alle kunst heeft literatuur het vermogen door middel van zo’n geestelijke ruimte een ervaring van vrijheid te scheppen – en dat is misschien wel haar belangrijkste reden van bestaan. In dictaturen is ze er zelfs de enige schatbewaarder van. Je kunt de schrijver opsluiten en zijn boeken vernietigen, maar zodra de inhoud in het hoofd zit, is die onbereikbaar geworden en kan de bezitter van het hoofd, zolang het op zijn schouders staat, in het genot van een greintje vrijheid leven.
Het tegenovergestelde is ook mogelijk.
Literatuur kan ook een gevangenis voor de geest zijn en een ondraaglijke beklemming veroorzaken waaraan niet te ontkomen valt. Al dat schone, lichte en heldere waarmee de literatuur wel wordt aangeprezen heeft ook een grauwe, duistere keerzijde, die misschien minder in het oog springt omdat we graag wegkijken, maar daarom wel werkelijk is. Zij die erdoor aangetrokken worden zijn niet in de meerderheid, het is nu eenmaal niet ieders zaak zich uit te leveren aan de monotonie van het bestaan, aan peilloze melancholie, vernietigingsdrift of waanzin, aan doodsangst of doodsdrift. Toch is het zo: ook de gruwel maakt deel uit van het vrije domein van de kunst en kan dus niet genegeerd worden. Wanneer de helderheid van de wereld vals of ondraaglijk wordt, treedt haar donkere kant op als onze bevrijder, omdat hij zijn kracht ontleent aan onze bereidheid onze ziel te verkopen in ruil voor de toegang tot nieuwe werelden met nieuwe perspectieven. Geestelijke vrijheid wordt niet alleen aangewend voor het verhevene of het goede, maar ook voor het onbenullige, het negatieve, het boosaardige, het kwetsende, het zwarte.’
[Allard Schröder, ‘Pro domo’, in: Nieuwe tijden, p. 285-286.]