Polaroid van de dag
La Petite Ceinture de Paris
Hoe kun je een stad leren kennen? In de rug verrassen, over de flanken benaderen, als een geheime dienst her en der schaduwen en bespioneren. Ondergronds aankomen en op onbekende plekken boven komen in de straten voor precisiebezoeken. De levens van bekende of minder bekende mensen nagaan, van adres naar adres. Pelgrimeren door de rafelranden. Met hulp van streetart of de geschiedenis kruisjes en lijnen zetten op een wandelkaart. Ik pleit nog altijd graag voor een verblijf van tenminste tien dagen in een mij onbekende stad om een goede indruk te krijgen, maar ik geef ook toe: dat is theorie.
In juli trokken we een paar dagen lang in een halve cirkel door Parijs; op en om het tracé van La Petite Ceinture, een 32 kilometer lange ringspoorlijn, aangelegd tussen 1852-1869 en stilgevallen in 1934. Die ringlijn is ondertussen voor een deel een smal, hoog- of juist heel laaggelegen park geworden, deels ondergronds, afgesloten en vanwege instortingsgevaar niet toegankelijk.
La Petite Ceinture volgen, betekent naar een buitenwijk reizen met de metro, regelmatig kijken op de interactieve kaart in je telefoon en vergelijken met wat je om je heen ziet, zoeken naar waar je erop of eraf kan komen, al dan niet officieel. Vanaf een hoogte naar de straten omlaag en van vlakbij in de huizen binnen kijken op driehoog. Zo nu en dan afdalen voor koffie of een baguette in wijken waar de meeste voorbijgangers alleen onderweg zijn van A naar B en je zelf ook niet te lang wil blijven. De binnenstad schampen, er toch niet naar toe gaan maar bijzondere plekken ontdekken in de periferie: het fenomenale waterreservoir van Montsouris, het Bois de Vincennes, de ‘Chinese’ bioscoop La Pagode in de Rue de Babylone. En uiteindelijk: alles aan elkaar lijmen in je brein.
Dat is een stadium in de dieper gravende kennismaking met een stad; ineens herkennen dat je aankomt waar de vorige keer, jaren geleden soms, je tocht eindigde. Je bent er dan misschien nog niet bekend, toch kun je ineens straten aan elkaar lijmen, wijken in elkaar klikken in je hoofd. Je zou misschien zelfs grofweg de contouren van Parijs kunnen herkennen in de constellatie van stippen en lijnen, als je ze met elkaar verbindt op de kaart.
Uitgelezen 117
‘Vandaag begin ik aan de eenenzestigste bladzijde van dit boek, in de wetenschap dat internet me geen stap verder brengt. Op het Web is geen spoor te vinden van Gérard Mourade of Roger Behaviour. Volgens de zoekmachine zijn er drie Noëlle Lefebvres in Frankrijk, maar geen van drieën kan degene zijn die brieven ontving via de poste restante.
Des te beter, er zou anders niets overblijven om een boek over te schrijven. Dan kon je volstaan met het kopiëren van de woorden die op het scherm verschijnen, zonder verder nog een beroep te hoeven doen op je verbeelding.
En net zomin als bij digitale foto’s zou je dan nog kunnen zien hoe de afbeelding langzaam tot ontwikkeling komt in de donkere kamer, dat beeld en die donkere kamer waar een schrijver uit de negentiende eeuw op doelde in een brief die ik honderd jaar later bij de poste restante had kunnen vinden en die me de moed zou hebben gegeven om mijn onderzoek voort te zetten: ‘Ik praat nog steeds met niemand. En ook mijn boeken moet ik trouwens eerst in een soort donkere kamer van de eenzaamheid tot leven zien komen, voordat ik ze kan schrijven.’
[Patrick Modiano, Onzichtbare inkt, p. 61-62.]
The Paris View
De lage deur die we door moesten om bij het trappenhuis naar ons appartement te komen, bleek deel van een façade te zijn – een gevel die niet eens vastzat aan het gebouw erachter. Ceci n’est pas Paris. Onze ramen bevonden zich dus in een andere straat dan het adres waarop we die week woonden. En gelukkig maar: de vijfsprong van straten in Saint-Germain des Prés waarop wij daardoor van vierhoog iedere ochtend en avond uitkeken, was een onuitputtelijke bron van vermaak.
Zo lag er vlak voor het huis een zebrapad waar voetgangers moesten wachten voor de stoplichten wat ons volop gelegenheid gaf hen te bestuderen. Ondertussen passeerden, vaak in razende vaart, auto’s, toeristen op huurfietsen en elektrische stepjes, bussen die klingelden als trams, de ongeduldige voetgangers waarschuwend die het rode licht negeerden en met gevaar voor eigen leven overstaken. De wachtenden waren soms overduidelijk op weg naar een afspraak, soms er even duidelijk op gekleed om uit te gaan, verliefde pubers, ruziënde ouders en hun lastige kinderen, ijdele jonge mannen, gebloemjurkte oude dametjes, immigranten met een frons, magere, nerveuze Parisiennes van onbestemde leeftijd. Een zee van mensen, een eindeloze stroom verhalen zonder begin en einde. Eb en vloed van vermoeden, en we mijmerden erover zonder uitsluitsel.
Aan een andere kant van de vijfsprong was het trottoir verbreed tot een klein plein met daarop een prachtig geassembleerd beeld van een centaur, gemaakt door César. Half man, half paard; een zelfportret. In de schaduw van dat beeld acteerde op een zoele avond een meisje uitbundig en overdreven dat ze poseerde voor de foto’s die een vriend van haar maakte, terwijl haar bloesje opwaaide boven de luchtroosters van de metro. En iedere ochtend kwam een oud mannetje langs de centaur geschuifeld. Hij stak de straat over zonder al te veel acht te slaan op de daarvoor bedoelde zebrapaden en ging op het bankje aan de overkant van de straat een sigaretje zitten roken, beide handen steunend op zijn knieën. Hij had warrig grijs haar, zijn dikke buik spande tegen zijn lichtblauwe overhemd. De man scheen in gedachten verzonken terwijl hij uitkeek over de vijfsprong. Zo nu en dan, tijdens het uitademen, leek hij in zichzelf te praten. Hij kon een zwerver zijn, maar ook gewoon een wat slonzige, oude man die al weken hetzelfde overhemd droeg. Soms zag ik hem ’s avonds, op de weg terug, opnieuw.
Het bankje waarop de oude man altijd even rustte voordat hij zijn tocht vervolgde, leek op een stapel stenen bankbiljetten en werd door allerlei anderen benut, waaronder een aantal terugkerende figuren. De verse lavendelverkoper bijvoorbeeld, een man met een flinke bos verwilderde haren met het voorkomen van een landarbeider, rolde er iedere dag op een doek zijn paarse takkenbundels uit. Een jongen die net van zijn fiets gestapt was, zat met een rugzak naast zich een beetje zenuwachtig en verwachtingsvol in alle richtingen te kijken, ogenschijnlijk in afwachting van iemand. De dag erna, rond dezelfde tijd, was hij er weer. Daarna zag ik hem niet meer. En vrijwel iedere avond verscheen een beschonken clochard die het bankje uitgekozen had als vaste slaapplek. Hij dronk er zijn laatste bierblik leeg en stortte in alsof hij na een veel te lange dag thuisgekomen was, zijn hoed en tas uit zijn handen gevallen naast zijn stenen matras.
Parijs pro memorie
Serge Gainsbourg (1928-1991)
Denis Diderot (1713-1784)
Chris Marker (1921-2012)
Emile Cioran (1911-1995)
De metro van Parijs
Het duurt even voordat we doorkrijgen dat het ondergrondse gerommel dat met enige regelmaat aanzwelt, vlak daarna weer stilvalt en de glazen doet trillen, het dreunen van de diep onder ons voorbijrijdende metro is. Hij rolt vijf verdiepingen lager onzichtbaar voorbij, in een ritme waarop je de klok gelijk zou kunnen zetten, van twee kanten, vlak na elkaar. ‘Als een mestkever die zijn bal stront voortduwt’ probeer ik het te beschrijven, of ‘als gedonder zonder weerlicht dat eraan voorafgaat’. ‘Als een bowlingbal die terugkomt van de kegels,’ zegt S.
Totdat je weet wat het is, klinkt het verontrustend, zolang je nog niet een hele nacht doorgeslapen hebt, verwacht je dat het je wakker gaat houden, steeds zal blijven storen. Maar je vergeet het, je hoort en voelt het al snel nauwelijks meer, het werkt op een bepaalde manier zelfs geruststellend, die onderaardse drone. Hij gaat dag en nacht door, met uitzondering van de uren tussen halftwee en vijf, en sleept al je indrukken en gedachten mee. Weg.