Terwijl ik zaterdag op het grasveld achter het huis zat te lezen in de zon, woei het stuifmeel uit de coniferen en rochelde en nieste S. junior het slijm uit haar luchtwegen terwijl ze aan het schommelen was. S. senior zaaide met alle aanwezige kinderen plantjes in, en gras. Ik las in de tussentijd over de verspreiding van bacteriën via speeksel, over niesen met de snelheid van het geluid en over de ‘cloud baby’, het kindje dat in een ziekenhuis werd geïdentificeerd als de brandhaard van alle besmettingen aldaar. In eerste instantie deed ik niets; niets anders dan ontvankelijk zijn voor ingevingen en voor de warmte van de zon. Maar ondertussen zat ik in het oog van de alledaagse storm die lente aankondigde. En even later klopte ik een deurmat uit en nieste zelf. Stof. Sporen.
Polaroid van de dag
Terugkeer van de afwezige
Toen die zondagochtend een maand geleden de wind aantrok, stevig aan touwen plukte en boomtakken rukte, wisten we het zeker: dat was hem, hij liet ons met geraas achter. Sindsdien was hij er alleen als ik doelbewust aan hem dacht, als er geen werk, geen taak, geen andere bezigheid was; geen leven als afleiding van de dood. Maar ineens was hij er gisteravond weer, de grote afwezige. Ik kon niet meer verder lezen en keek op van de bladzijden van de wereld waarin ik ondergedompeld was (Haruki Murakami, 1q84).
In dat boek reist een zoon naar zijn vader, die permanent in slaap, op sterven ligt. De zoon vraagt zich af wat zijn vader nog hoort, nog begrijpt van wat hij aan hem voorleest. Ik keek de kamer door, staarde in het duistere vlak van het raam dat op de tuin uitgeeft en zag hem voor me, vluchtig tastbaar van zijn laatste baardstoppels tot zijn verslapen, lieve blik. In mijn verbeelding, de enige plek waar de doden met zekerheid schuilgaan. Hij was er plotseling, door het lezen, dat ook verbeelden is. En nu ik over hem schrijf, kan ik weer heel even huilen.
Stad zonder stem
Bibliografie
Ik heb altijd een bijzondere verhouding tot boektitels gehad. Ik onthoud ze goed, en lange tijd – zelfs de titels van boeken waarover ik slechts in de krant gelezen heb. Ik verzin ze graag, zonder de aandrang ook direct het boek erbij te maken. En soms vat ik het verhaal dat iemand me vertelt samen in de titel van een boek dat je erover zou kunnen schrijven.
Met enige regelmaat valt mijn oog op de boeken in de kasten achter mijn bank, en ik vraag me af wat ze me zeggen. Achter, of naast het hoofd van het bezoek dat op de bank zit, lees ik dan titel als: For the Relief of Unbearable Urges, Catch-22, De onbehaaglijkheidsfactor, Extreem luid en ongelofelijk dichtbij of Een leven achterstevoren. Hm.
Bij wijze van experiment heb ik overwogen om het verhaal van mijn eigen leven met een krachtige titel te bestempelen, alsof je mijn biografie in enkele woorden zou kunnen samenvatten. Daarbij wilde ik gebruik maken van een bestaand boek, liefst eentje dat ik wel degelijk gelezen had. Dan krijg je zoiets als dit:
Gert: A tale of two cities
Gert: Adventures in Capitalism
Gert: Aantekeningen over de vijand
Gert: Life after God
Gert: Melancholie des Widerstands
of
Gert: I libri degli altri
Ik kwam er niet uit. Gelukkig is er nog lang geen biografie. Ik leef nog.
Zijn verjaardag
Uit de leeszaal (58)
‘When she took her shoes off, I saw they were chunky and old-fashioned. I began to wonder what period ghost she was. The eye make-up suggested early- to mid-sixties. A ghost that had been a fan of The Beatles – it was a strange thought.
I sat down on the bench, pretending to count my change. She would sit down beside me, I knew, when she came to roll down here tights. And she did – and I could feel both how close she was and how she really wasn’t there at all. The presence was all of her personality – the density of her intelligence, the straightforwardness of her passion – but was none of her physicality. She disturbed no air, gave off no warmth, made no sound.
I watched as she, still grasping the rolled up tights, climbed head first into the machine. The I closed the door behind her, put down my wallet and change, poured out my two half-cups of powder, fed in my three 50ps and sat back. I was trembling. (…)
My wallet wasn’t in my pocket. I remembered putting it on top of the washer. I turned, without thinking, and walked right through her.
I did not feel, as is often said, “a terrible chill pass through me”. In fact, it was more like passing through a washing machine, as she had just, in theory, done. Inside her, where I for a brief second was, everything was hot and close and dense and churning. I was walking through a terrible emotion – an emotion that brought together jealousy, betrayel, guilt and fury, but excluded love. It was an emotion without explanation. ’
[Toby Litt, ‘Launderama’ in: Adventures in Capitalism, p. 134-136].