Gisteravond belde ik vriend M., in verband met het overlijden van zijn vader. Hij vertelde onder andere over de Bijbel die hij toebedeeld gekregen had. Het deed me denken aan het gesprek dat ik een paar maanden geleden met N. had over de spullen waar je na verloop van een aantal verhuizingen toch maar afstand van doet. Hij bewaarde nog een kleine, driedelige encyclopedie, na jarenlang de van zijn ouders geërfde Grote Oosthoek (twintig delen) als een loodzware last van huis naar huis te hebben getorst. Die twintig delen had hij overigens van A tot Z gelezen, wat mij nauwelijks verbaasde, zoals er – dus – weinig was dat hem op zijn beurt nog verbazen kon, of waar hij niet iets van wist.
Als ik, door een telefoongesprek als dat van gisteren, weer eens over mijn eigen vader denk, dan denk ik aan zijn verzamelingen: de dunne schrijfpennetjes bijvoorbeeld, of de ongekreukte 50 euro biljetten, de Keulse potten. Zijn afwezigheid is voelbaar in zijn nu verweesde verzamelingen; verzamelingen waaraan de verzamelaar ontbreekt.
Een van zijn andere verzamelingen was een collectie zakdoeken – door mijn moeder tot keurige vierkanten platte stapeltjes katoen gestreken. Die heb ik recentelijk van haar gekregen en ondertussen in gebruik genomen. Ik ben waarschijnlijk een der laatste Mohikanen die zijn neus nog snuit in een katoenen zakdoek, maar ook voor vette kindervingers, onverwachte bloedneuzen en tranen, of andere opportune vlekken komen ze heel goed van pas. Zodanig zelfs, dat ik nu vaak twee exemplaren op zak heb – net zoals hij.
Polaroid van de dag
Uitdrukking
Uit de leeszaal (62)
‘Mijn gedachten bleven rond Tonio’s geboorte cirkelen – ongetwijfeld door de congruentie van omstandigheden. De onzekere rit naar het ziekenhuis… het tergend nerveuze wachten… Als ik schuldig was aan zijn ongeluk, dan kwam dat in de eerste plaats doordat ik zijn geboorte op mijn geweten had.
Als iemand op dat moment de kamer binnen was gekomen om mij voor te houden dat ik destijds, op 15 juni 1988, willens en wetens de vroedvrouw haar foute route had laten vervolgen, dit om Tonio’s geboorte te saboteren, dan had ik het ook geloofd. Vanaf de dag dat ik een kind wilde, had ik het ook niet gewild. Ergo: door mijn ingekankerde halfslachtigheid was Tonio niet levensvatbaar. Vanmorgen was dat eens te meer gebleken – misschien wel onherroepelijk.’
[A.F.Th. van der Heijden, Tonio, p. 91.]
Vrijdag zaterdag zondag
Terugkerende droom (5)
Het zogenaamde nietsdoen
Collega 1 vroeg zich af of ik mij wel eens in een klooster opsloot om te schrijven. Ik zei dat ik een dergelijke afzondering nog maar zelden zocht, en vroeg hem hoe hij, als wetenschapper, dat deed. Hij onderstreepte het belang van de gelegenheid om goede ideeën te krijgen. Zo wandelde hij elk dag van het station naar het instituut, omdat hij daarmee de kans op ingevingen vergrootte.
Collega 2 vertelde dat hij iets dergelijks onderweg op de fiets ervoer. Zijn fietstocht was juist lang genoeg om iets uit te kunnen denken.
Ik geef mezelf soms opdrachten mee voor onderweg op de fiets, maar krijg de beste ideeën vaak tijdens het ouderwets vaatwassen met de hand. Tijdens het zogenaamde nietsdoen dus. Dagenlange afzondering of celibaat is niet noodzakelijk. Ik geloof dat het uitvoeren van handelingen die je weliswaar aandachtig, maar toch bijna gedachteloos doet, het mogelijk maakt om daardoor in beslag genomen hersencapaciteit op een andere, creatieve manier ook voor iets anders te gebruiken. Als je lucide dromen hebt, kun je een probleem meenemen in je slaap, en het onderbewust gaan oplossen. Neem een man zijn dagdromen af, en je neemt hem zijn leven af.