Polaroid van de dag
Oom
Vandaag hoorde ik weer een mensenleven aan mij voorbij trekken na de dood – tijdens de herdenkingsdienst van een oom. Hij was in mijn beleving als kleine jongen mijn enige verbinding met een ‘grote stad’, al zette hij in Amsterdam Noord eigenlijk het dorpsleven voort waar hij uit afkomstig was. In de woorden waarmee de zoon, dochter en kleinzoon over hem spraken, herkende ik karaktertrekken die ook in andere takken van de familie verspreid zijn, net zoals de namen, neuzen, grappen en waarden van opa en oma, ooms en tantes, neven en nichten al generaties lang in allerlei subtiele variaties circuleren. Zijn ouders, mijn grootouders – daar ligt de verbinding die mijn oom en zijn nageslacht ook aan mij verbindt – en ik herinnerde het me niet alleen, ik voelde het weer even vandaag.
Wat ook voorbij kwam, was een stuk Nederlandse geschiedenis. Mijn oom, die zich na een korte loopbaan in de binnen(scheep)vaart had opgewerkt van sluisknecht tot sluismeester aan de Willemssluis in Amsterdam en er 31 jaar naast woonde, had eerder drie jaar van zijn leven noodgedwongen doorgebracht in Indonesië, als ziekenverzorger tijdens de politionele acties. Hij heeft er, tot voor kort, nooit een woord over gezegd. Pas onlangs had hij er blijk van gegeven daar verschrikkelijke dingen te hebben meegemaakt, al wilde hij tegelijk onderstrepen dat hij trots bleef op die tijd. Ook dat fenomeen stierf vorige week – in onze familie dan toch.
Uit de leeszaal (63)
‘Is dit nou beschaving?’ vatte ik onderweg tegenover Mirjam mijn walging nog eens samen. ‘Een maatschappij, een samenleving, een stad… dat behoort overwinning op de wanorde te zijn. Het is een organisatie die niets aan het toeval overlaat, althans dat zo min mogelijk probeert te doen. De chaos vindt altijd wel ergens een kier om de orde binnen te dringen. Maar het streven dient altijd ordening, organisatie, beheersing van de chaos te zijn. Toch? Ik wil best geloven dat op dat uur het oranje licht laten knipperen minder riskant is dan met rood en groen werken. (…) Tonio was het slachtoffer van de uitzondering. De kleinere nederlaag die het systeem lijdt, ten nadele van de grotere. Het vreselijke is dat de samenleving haar verlies vanzelfsprekend neemt… zwijgend… Het is nou eenmaal ingecalculeerd. Het gevolg is dat niemand zich over ons buigt. Geen verontschuldigend woord, niets. IJskoude stilte. Wij blijven gewoon belasting betalen voor de nachtelijke organisatie van de Amsterdamse stoplichten. Niemand maalt er verder om. Wij dienen ons verlies te nemen zoals zij hun verlies nemen. Als een bedrijfsongevalletje.’
[A.F.Th. van der Heijden, Tonio, p. 409-410.]
Memento mori
Straatjutten
Kinderen vervelen zich, ‘weten niet wat ze moeten doen’. Politici, medici en andere beslissingsbevoegde personen kijken in lange, donkere tunnels zonder einde. Anderen zijn specialist geworden op hun vakgebied, de beste in een bepaalde discipline soms en zijn hun omgeving uit het oog verloren. Wat zij gemeen hebben is dat ze vroeg of laat op zoek zijn naar een goed idee om een omwenteling, een doorbraak, vooruitgang te bewerkstelligen. Dat idee kan eenvoudig zijn, heel eenvoudig zelfs, maar daarvoor moet je wel ontvankelijk willen zijn voor de inspiratie uit onverwachte hoek.
Ik heb de indruk dat de verveling groter, de kokers en tunnels langer en de specialisering enger zijn geworden en dat er, zoals dat heet, een steeds groter ‘gat in de markt’ is ontstaan voor lessen in vrijdenken, in creativiteit. Die beginnen, zo is ook al sinds mensenheugenis bekend, met de imitatie van goede voorbeelden.
Niet zo lang geleden pakten de kinderen en ik er kranten bij om, gewapend met een zwarte stift, schrapgedichten te maken in de stijl van Dimitri Antonissen. Deze week maakten we met de inhoud van de broekzakken van F., die van alles meeneemt dat ze op straat vindt, een begin met assemblages in de geest van de straatjutter. Een prachtig en o zo eenvoudig idee, dat meer belangstelling verdient. Net als het straatjutten zelf, in welke vorm dan ook.