Polaroid van de dag
Verzamelingen
Ongemerkt was ik tijdens het fotograferen verzamelingen gaan aanleggen. Van vogelhuisjes, van kauwgomballenautomaten, van parkbankjes. Alleen als het licht op een bepaalde manier op de parkbankjes viel, alleen als ervoor een vlakke ruimte was, trokken ze mijn aandacht, en beantwoordden ze blijkbaar voldoende aan onuitgesproken criteria om vastgelegd te worden. Bij zo ongeveer elk bankje bleef ik vervolgens even staan om het te beoordelen, in dienst van de verzameling. Het werd eenvoudigweg een lichte dwangneurose.
Op een gegeven moment besloot ik over mijn verschillende fotoseries te gaan schrijven, ook over de bankjes. Ik probeerde te begrijpen waarom ik ze fotografeerde, en te analyseren wat het verband tussen de foto’s uit de serie was. Toen ik over de bankjes uitgeschreven was, en de verzameling eigenlijk had samengevat, had ingeblikt, had teruggebracht tot de essentie, was er daarmee eigenlijk nog maar een bank over – en die was prompt dus geen verzameling meer. Ik verloor mijn interesse in de parkbankjes.
Ik ben sowieso niet heel erg geschikt voor verzamelingen. Niet alleen omdat verzamelingen in zekere zin vaak oneindig zijn, maar ook omdat ik in de knoop raak met de regels, uitzonderingen, categorieën en beperkingen van een verzameling. Want wat bijvoorbeeld te doen met een vogelhuisje op een bankje? Hoort die bij de vogelhuisjes of bij de bankjes, of bij allebei?
Verwonderd
Reconstructing Marx
Iedere keer als ik zijn naam lees, trekt die in het bijzonder mijn aandacht. Karl Marx. In Londen, een halfjaar geleden, was het bezoeken van zijn graf gewoon een doel. Op andere momenten kruist hij toevalliger mijn pad. In Zaltbommel trof ik hem onlangs. Daar woonde een nicht van hem, en liet hij zich in de winter van 1863-1864 door de ‘stadsgeneesheer’, haar echtgenoot, voor langere tijd behandelen. Hij is daar nu nog ‘gootspook’: een van de tientallen bronzen beelden in de dakgoten van het stadje. Ik kwam hem tegen op het vliegveld van Genève, waar ik in een achtergelaten exemplaar van de Neue Zürcher Zeitung de rubriek ‘Schach’ las, met daarin de, overigens fictieve, schaakpartij tussen Marx en Heinrich Meyer uit 1867 (het bleek eigenlijk om een Engelse schaker te gaan die ‘Marks’ heette). In Utrecht vond ik tussen de afgedankte boeken van een hoogleraar Isiah Berlins boek over leven en werk van Marx – zodat ik me nu eens echt in de man kan gaan verdiepen.
Ik heb een zwak voor Karl Marx. Hij was een wetenschapper, een stoffige bibliotheekbezoeker, in wiens naam een revolutie werd gestart en die tegenwoordig verguist en beschimpt wordt als een absurdistische anomalie van de geschiedenis. Ik geloof dat wij te weinig van hem weten, dat hij misschien een in wezen verkeerd begrepen genie was, met wiens inzichten anderen aan de haal gegaan zijn. Maar ik weet eigenlijk zelf gewoon weinig van hem af, al blijft hij mijn pad kruisen en voel ik steeds de noodzaak nader kennis te maken. In die zin is er vast leven na de dood. Ik zal eens aan die biografie beginnen.
Onmisbaarheid
’12 uur slaap en ijlheid – dat moet iets opleveren’ schreef M. nadat ik hem had bericht dat ik in merkwaardig lege lucht was ontwaakt, vanuit een diepe griepslaap. Een inzicht, een verhaal? Of is het pathologische romantiek dat ziekte inzicht verschaft? Dit was in ieder geval wat uit mijn kokende brein opborrelde toen ik er nog eens een middagslaap van drie uur aan vast had geplakt:
Eigenlijk ben ik steeds vaker verdwenen. Gisteren en eergisteren omdat ik griep had, vaak omdat ik nauwelijks tijd meer verspil en onderweg of hard aan het werk ben, omdat ik dan weer in het ene dan weer in het andere huis ben, mijn voice-mailberichten zelden beluister, soms een paar dagen de tijd niet heb om mijn e-mails te beantwoorden of iets over mijn status te zeggen op facebook. Kortom: omdat ik slechts aanwezig ben waar ik ben, en niet in virtuele omgevingen, mogelijke werelden. Het is maar wat je ‘verdwenen’ noemt. Gelukkig beklaagt zich bijna niemand. Ik ben niet onmisbaar.