Polaroid van de dag
De jaren van overdracht
Terwijl we de grens opzochten en op enige afstand over een smokkelaarspad tussen Nederland en België liepen, spraken F. en ik over de schilderlessen die hij sinds kort aan volwassenen gaf. Daarin behandelde hij fundamentele aspecten van het schilderen aan de hand van een aantal geselecteerde kunstenaars uit de geschiedenis. Natuurlijk gaf hij zijn leerlingen vervolgens concrete opdrachten maar het bleek voor hen niet altijd eenvoudig om alle stappen te onthouden. Ze verloren vaak het verband, de grotere lijn uit het oog. Eigenlijk wilden ze ook dat hij hen precies vertelde hoe ze de dingen moesten doen. Maar F. wilde hen dat liever zelf laten ontdekken, keuzes en fouten laten maken – zoals hij zelf nog steeds deed.
Zijn verhaal kwam sterk overeen met mijn ervaringen van het afgelopen jaar. In mijn deeltijdbaan geef ik gevraagd en ongevraagd advies. Dit jaar ontdekte ik dat het ander misschien wel gevolg van het een is; als ik mezelf met van alles bemoei, wordt mij ook om mijn professionele bemoeienis gevraagd. Misschien zijn de verwachtingen van mijn kennis of mijn inzicht terecht, al zijn ze wel gebaseerd op aannames. Aannames over wat je mag verwachten van iemand met een bepaalde baan. Over wat je mag veronderstellen van iemand die ergens al meer dan twintig jaar werkt.
Ook ik word trouwens regelmatig geconfronteerd met het geloof in eenduidige antwoorden. Terwijl ik niet zo sterk geloof in vaststaande methodes, stappen en wetten. Maar net als F. (met meer dan dertig jaar ervaring in het schilderen) had ook ik soms een eyeopener geboden terwijl ik iets vertelde dat voor mij vanzelfsprekend was.
Met onze leeftijd lijkt verantwoordelijkheid samen te gaan. Toch willen F. en ik allebei ruimte voor twijfel laten in onze manier van werken. Het mooie van leren is namelijk dat het twee kanten op gaat: je kunt iets van iemand leren en aan iemand leren – tegelijkertijd. Je leert pas echt iets als je je openstelt voor het onbekende en niet bang bent voor onzekerheid.
Wat wel zeker is, is dat onvermijdelijk de jaren van overdracht begonnen zijn.
Winterhaiku 2
Langs kale bomen
stap ik over mijn schaduw
in het winterlicht
Uitgelezen 119
‘De schrijver die de geest laat vagebonderen brengt doorgaans teksten voort waarvan de bouw zo los en soepel is, de inhoud een sterke voorliefde of het bijzondere toont, en waarin de eigen persoon en het eigen standpunt nadrukkelijk naar voren komen. De vagebonderende tekst wordt gereguleerd – of beter gezegd: gedereguleerd – door karakteristieken als anarchie, spoorzoeken, sensatie en oriëntatie.
(…)
Vagebonderende teksten kennen uiteraard niveauverschillen. Het element van willekeur mag niet domineren (chaos kan overigens heel productief zijn, zolang hij maar functioneel is), evenmin als de inbreng van de eigen subjectiviteit. Het vagebonderen kent ook het gevaar van afdwalen, verdwalen of zelfs falen, al zal de vagebond met Samuel Beckett zeggen: ‘Ooit geprobeerd. Ooit gefaald. Geeft niet. Weer proberen. Weer falen. Beter falen.’ Bij het vagebonderen kan men verscheidene keren vanuit een andere richting hetzelfde punt passeren, soms zelfs zonder dat men het zich realiseert. Dit gevaar heeft ook zijn positieve kant, zoals Rebecca Solnit in A Field Guid to Getting Lost stelt: je raakt los van het vaste stramien en komt aan gene zijde van het vertrouwde.’
[Léon Hanssen, Handboek voor de vagebond, p.128.]
De Franse ziekte
We hebben ze alle vier uitgezeten, de Contes de quatre saisons van Éric Rohmer. Gemaakt tussen 1990 en 1998 en in de afgelopen maand op vier zondagavonden via TV5 uitgezonden op televisie. Vier niemendalletjes van een desondanks veelgeprezen filmmaker. Rohmer staat te boek als een van de grote nouvelle vague regisseurs die mede de geschiedenis van de film hebben bepaald en wordt dus vaak in een adem genoemd met Godard, Truffaut en Varda. Maar de vier Contes de quatre saisons bevestigden al mijn vooroordelen over de Franse film, waarin het zo vaak draait om het tergend langzaam en dramatisch uitvergroten van puberale emoties (ook al betreft het volwassenen) in ellenlange dialogen zonder enige verdere handeling. We zien in de gemiddelde Franse film geen emoties maar horen er anderhalf uur geklets over. We zien personages die tegen elkaar aan lullen en daarbij af en toe van locatie of samenstelling wisselen. Aan Rohmers vier films viel ook visueel weinig te beleven, of het moest het Francofiele genoegen zijn van de herkenning: ‘kijk, daar zijn wij ook op vakantie geweest.’
Een van de grote problemen van de Franse film is dat het vaak verfilmde toneelvoorstellingen lijken. In de genoemde Rohmer films leken de acteurs soms keurig te wachten tot hun tegenspeler uitgesproken was om vervolgens hun eigen tekst op te kunnen lepelen. Die tekst bestond dan ook nog uit overduidelijk geschreven taal. Tot overmaat van ramp analyseerden de personages in de aldus ontstane ‘dialoog’ op expliciete wijze hun eigen ‘gevoelens’. Stijf en uitdrukkingsloos. De acteurs speelden acteurs maar acteerden niet.
Natuurlijk zijn er wel uitzonderingen op deze regel van de Franse film. Gelukkig wel, met dank aan Carax, Leconte, Blier, Tati of Varda – om er een paar te noemen. Misschien is het dan ook beter om van een ziekte te spreken; van de ziekte waaraan met name de Franse film lijdt. De Russische regisseur Tarkovskij had duidelijk een punt toen hij zei dat films, wilden ze kunst zijn, toch vooral echt film moesten zijn, een aparte discipline dus, geen schilderijen of verfilmde toneelstukken. Waarom zou je niet de kracht benutten van het middel dat je ten dienste staat?
Wij zaten erbij en keken ernaar. En, eerlijk is eerlijk, we vermaakten ons ook wel met de Rohmer films maar dan zoals je je met een zak naturel chips vermaakt. Vermaak en kwaliteit – het zijn toch echt twee onderscheiden zaken, al gaan ze in het beste geval samen.
Virus
De piano werd aandachtig gestemd terwijl het publiek toekeek. Daarna verscheen er iemand om de toetsen schoon te poetsen. De pianostemmer en de schoonmaker wisselden elkaar met enige moeite af, vlak langs de rand van het verhoogde podium. De voorstelling leek al begonnen. Met een zacht doekje en speciaal reinigingsmiddel werden alle toetsen, van hoog naar laag, grondig ontsmet – een klinkende voorbode van de muziek die zou volgen.
Instant Composers Pool, najaar 2020. Dat betekende niet alleen muziek maar soms ook een verhaal, een ‘langdradig college’ zoals spreker Ernst Glerum zich hardop realiseerde. Wat door de andere muzikanten direct bevestigd werd. Dat krijg je ervan als je zo’n lange geschiedenis hebt. Sinds zijn dood, maar misschien ook al tijdens zijn leven, lijken die verhalen vooral over Misha Mengelberg te gaan. Hij wordt hard gemist, herdacht – en iedere concertavond levend gehouden.
‘Het was ook een zeikerd hoor,’ relativeerde Han Bennink desondanks. Gelach uit de zaal. Geen enkel verhaal van basspeler Glerum bleek overigens volledig te kloppen, de meningen van de bandleden over de precieze toedracht waren regelmatig verdeeld. Wat kun je ook anders verwachten van de geschiedenis.
Geheel waar of niet, dit verhaal was nogal toepasselijk: Mengelberg had in de muziek van ICP de zogenaamde ‘virussen’ geïntroduceerd. Een virus was een kleine onderbreking, bedoeld om bestaande patronen en verwachtingen te ontregelen. De ene keer ging het om een paar maten speciaal daarvoor gecomponeerde muziek die middenin een bekend nummer of een improvisatie gespeeld konden worden, zoals ‘de staaf’. De andere keer kon het een act zijn: voor dood neervallen naast je instrument en zo lang mogelijk blijven liggen. Waarna de korte, gezamenlijke uitroep ‘Fup!’ weer een einde maakte aan het virus dat de schijndood van de muzikant veroorzaakt had, tot opluchting van het publiek.