Eigenlijk had ik als titel boven dit stukje willen schrijven: ‘Remco’. Maar ik mag natuurlijk geen Remco zeggen, want ik ken hem niet persoonlijk. Gisteren ontving ik een e-mail van de openbare bibliotheek, waarin gewag werd gemaakt van het verschijnen van de speciale, gratis af te halen editie van Het leven is vurrukkeluk. In de e-mail stond een foto van de schrijver, op een houten stoel in een verder lege ruimte: ‘Campert, zittend’. De komende tijd wordt Campert in het zonnetje gezet, naar aanleiding van deze heruitgave. De neiging tot een eerbetoon voel ik zelf zo ongeveer iedere zaterdag. Camperts column is het eerste dat ik dan in de krant lees. En of hij nu over zijn poes of over verloren paraplu’s vertelt, of beschrijft hoe hij door Parijs zwerft, het voelt aan alsof wij goede vrienden zijn, verbonden door een zelfde soort beleving. Alsof ik dus wel degelijk ‘Remco’ mag zeggen. Dat is waarschijnlijk zijn speciale talent. De columns van Campert zijn zoiets als de ogen in het portret die steeds naar jou lijken te kijken, en je blijven volgen. De gedachte die me iedere zaterdag ook bekruipt, is deze: als Remco ooit doodgaat, wil ik naar zijn begrafenis toe. Maar eigenlijk hoop ik dat hij onsterfelijk is, en blijft zitten waar hij zit.
Polaroid van de dag
Ik hoor het wel
Concentreren is een kunst, een kunst waarin ik mij oefen, zonder vooropgezetheid overigens. Ik krijg er voldoende gelegenheid voor in mijn gehorige woning. Boven mij wonen de buren met hun drie jonge kinderen in een appartement even groot als het mijne, dat eigenlijk slechts geschikt is voor anderhalf mens, en slechts van mij gescheiden door een dunnen betonnen vloer. Ik begrijp hun levenslust, maar ben er niet altijd even blij mee. Ook van buiten dringt geluid binnen; er worden huizen gebouwd, rioleringen vervangen en als je denkt dat je alles gehad hebt, wordt het gras gemaaid of zijn de stratenmakers die eerst hun autoradio tussen de huizen lieten galmen met een egaliseermachine hun klus aan het afronden. Soms lijkt het alsof er een heus complot gesmeed is om mij van het werk te houden. Maar dan kent men deze schrijver slecht.
Als ik, zoals vaker de laatste tijd, vastbesloten aan de slag ben en vertrokken ben in de illusie van de woorden die ik zelf op papier zet, dringt bijna niets tot mij door. Dat wil zeggen: ik registreer het wel degelijk, ik ben er niet voor afgesloten zoals de ipoddragers met hun witte oordopjes dat soms van de buitenwereld zijn, of de automobilisten in hun dreunende metalen cocons. Ik hoor het wel, maar het betreft mij niet, en het wordt geen onderdeel van de beraadslagingen. Ik geloof ook niet werkelijk in een complottheorie. Dan nog liever in het toeval, of in de kunst. Zolang ik mij kan concentreren tenminste.
Centraal Observatorium 1
Instellingen
Vanochtend stond ik in de centrale hal van het station. Ik was het oog van een storm, en alles bewoog driftig om mij heen. Ik zag wat ik niet gezien zou hebben als ik haast had gehad, en doorgelopen was. Een spoorwegmedewerker in een informatiehokje, ogenschijnlijk ook een rustpunt in de hectiek van forenzen, scholieren en andere reizigers, maar alleen. Een leeg hokje voor het maken van pasfoto’s waar, achter het grijze gordijntje met vouwen dat maar tot de helft van de opening kwam, een lichtgevend, oranje krukje opgloeide als lava. Een norse snackbareigenaar die nog maar een enkele klant te bedienen had op dit vroege tijdstip. Een man die op een ladder tegen een hoge raampartij geleund stond, meters boven de passanten, en het logo 2030.nl van het glas aan het schrapen was.
Je kunt verhalen horen, en flarden van gesprekken, maar dit waren allemaal foto’s, foto’s zoals ik die had kunnen maken in Berlijn, of in Maastricht, foto’s die je misschien alleen ziet als je in de juiste, ontspannen, ontvankelijke stemming bent. Als je met vakantie bent – wat natuurlijk iedere dag zou kunnen zijn. Met de juiste instellingen. Maar: niet gemaakte foto’s.
Waarom zag ik eigenlijk wat ik zag? En niet iets anders? Vervormden mijn instellingen soms dusdanig, dat ik mijn innerlijke staat om mij heen weerspiegeld zag? En hoe zou ik die dan eigenlijk precies moeten beschrijven? Er was niemand bij om mij op die vraag een antwoord te kunnen geven.
Uitgelezen 1
‘Dr. Hake was destijds de intellectueel in de gemeentelijke morgue: een knappe, afstandelijke pijproker van halverwege de dertig, een pijproker met haren die de kleur van rode wijnsaus hadden. Hij had uit vrije wil de kleinste en sjofelste werkkamer genomen omdat hij het uitzicht zo romantisch vond: buiten aan de muur hing, vanuit zijn raam steeds leesbaar, het bord waarop MORGUE stond. Hij investeerde het grootste deel van zijn salaris en al zijn emoties in de publicatie van boeken over het leven en de zin ervan, geschreven in zijn geliefd artsenproza. Onlangs had hij zich ook gewaagd aan een gedicht. Dat had veel opzien gebaard; het ging over organen. Als enige van de afdeling pathologie hing hij de overtuiging aan dat in het innerlijk van de mens niet slechts ingewanden woonden, maar ook een ziel, en dat zich in het innerlijk van elke ziel een smerig geheim verborg. Daardoor fronste hij vaak zijn voorhoofd, hetgeen gecombineerd met zijn vele publicaties, het respect van de secretaressen voor hem nog vergrootte.’
[Irene Dische, Vrome leugens, p. 137.]
Eerste indruk – het vervolg
Waar bouwvakkers vanaf de steiger naar mooie vrouwen fluiten, schreeuwden ze in het verleden vaak naar mij, als ik voorbij reed. Misschien omdat ik, wanneer ik fiets, een norse uitdrukking op mijn gezicht heb. Gevraagd en ongevraagd heb ik ook op andere momenten in mijn leven gehoord wat de indruk was die anderen van mij hadden, voordat dat ze me beter leerden kennen. In die zogenaamde eerste indruk herkende ik mijzelf nauwelijks. Tegelijkertijd heb ik zelf soms ook uitgesproken opvattingen over mensen die ik voor het eerst zie, of slechts oppervlakkig ken. Die opvattingen deel ik overigens hoogstzelden met de betrokkenen zelf, misschien wel omdat ik weet dat vergissingen menselijk zijn. De enige keer dat een ander dat wel deed in mijn plaats, en ik daar door de vrouw in kwestie mee werd geconfronteerd omdat het niet al te complimenteus was, bleek ik er naderhand niet ver naast te zitten. Nu zien we elkaar alle drie niet meer.
Sommige mensen vinden het zelfs prettig dat hun eerste indruk de verkeerde is. Zij zijn gesteld op hun privacy of er juist op uit een bepaalde indruk te wekken – wat iets anders is als degene zijn die je voorwendt te zijn.
Wat zegt dit over de eerste indruk? Dat je meestal ongelijk hebt met je eerste impressie, als je de persoon in kwestie niet kent? Of schuilt er toch meer diepte in de oppervlakte dan je zou denken? Ik ben een voorstander van ‘oppervlakkigheid’ omdat het soms een pijnlijke confrontatie met je eigen vooroordelen en projecties is, maar even zo vaak in gelaatsuitdrukkingen, taalgebruik, motoriek en lichaamshouding waarheid zichtbaar wordt. Ondanks wat iemand doet of zegt. In de woorden is er ook alle ruimte voor excuses, gebrek aan zelfkennis en wensdenken. Langdurige ervaring met aandacht voor de oppervlakte levert betere eerste indrukken op.
Overigens kwam ik er pas later achter waarom de verkopers in de tweede winkel de zwarte shirts met ‘be smart’ erop droegen. Het was moderne rouwklederdracht, vanwege het overlijden van de bedenker van de producten die ze verkochten. Gisteren.