Zaterdag stapten leeuwentemmer P. en leeuwin M. uit het huwelijksbootje de werf aan de gracht op en liepen, met ons in het gevolg, naar het stadhuis om daar met elkaar in de echt te treden. Opvallend, maar ook te verwachten, was de alomtegenwoordige scepsis over het huwelijk in het algemeen. Vanwege de statistieken, vanwege de burgerlijkheid van het fenomeen en, vanzelfsprekend, vanwege de persoonlijke ervaringen van veel aanwezigen. En dan was er natuurlijk nog de literatuur, die zijn bestaan voor een deel dankt aan de schaduwzijden van het huwelijk. Omdat het hier een huwelijk tussen twee schrijvers betrof, citeerde een van de sprekers diverse literaire werken in beschrijvingen van het drama in het echtelijk bestaan, om te eindigen met de stelling: ‘Twee schrijvers op een kussen, daar slaapt een slecht huwelijk tussen.’
Het kwam hem op luid geroezemoes en boegeroep in de zaal te staan, hoe ambivalent menigeen ook tegenover het instituut stond. Want P. en M. waren twee hele leuke, bijzondere mensen die elkaar in een onvoorstelbare liefde hadden gevonden, deze zaterdag was schitterend, zonovergoten en moest dat vooral ook blijven. Gelukkig was de vurige wens van het duo tegen alle waarschuwingen bestand. Ze kozen onvervaard en lachend voor elkaar. Wij gingen vervolgens met zijn allen in optocht achter hen aan de stad door, beleefden een liederlijk diner, hoorden lieve, botte, slaapverwekkende en vlammende verhalen en toespraken, dansten en dronken tegen de luchtdruk op, en waren in de coulissen nog getuige van een verbaal handgemeen tussen een brommende dichter en een explosieve uitgever. Ik zat als een witte vlag tussen hen in. In de nachtelijke uren ging het feest nog verder in het huis van P. maar toen was ik al afgezwalkt.
Zo moest het gaan. Dit was romantiek; zinloos, tegen de klippen op – fuck de wetten en praktische bezwaren – en misschien wel de enige goede reden om te trouwen.
Polaroid van de dag
38 Témoins
Dinsdagavond was ik dodelijk vermoeid aan het einde van mijn werkdag, en nauwelijks in staat tot een normaal gesprek. We hadden bedacht om samen naar de film te gaan, en dat leek eigenlijk teveel van het goede; haastig eten, een snelle kop koffie en vervolgens anderhalf uur stilzitten en andermans verhaal over je heen laten donderen. Maar het bleek een onverwachte bron van inspiratie te zijn om met twintig mensen in de verder vrijwel lege theaterzaal van voorstad H. naar het sombere drama 38 Témoins te kijken. We zagen niet alleen een schoolvoorbeeld van een interessante, verrassende film, met een ethisch dilemma (‘waarom zeggen bijna alle getuigen van de moord op een jong meisje dat ze niets hebben gehoord, en moeten ze daarom eigenlijk niet vervolgd worden?’); een film met een dramatisch conflict (‘wat betekent dit voorval voor de relatie tussen de hoofdpersonen, die minder hecht blijkt dan ze zelf dachten?’); maar ook een uitermate sfeervol, fotografisch beeld van een omgeving (Le Havre, de haven en het loodswezen) – tegelijk een vanzelfsprekende metafoor voor de hele geschiedenis. Ik kreeg energie van deze avond, energie van deze film die uitermate geschikt moest zijn voor de nieuwe editie van onze jaarlijkse filmreeks in het Louis Hartlooper Complex; energie van dit drama over verantwoordelijkheid, de strijd tegen onverschilligheid en de diepgewortelde angst om dood te gaan – die eigenlijk de angst is om te leven.
Uitgelezen 15
‘Wandelen en filosoferen zijn zo analoge handelingen, en de vernieuwing en verdieping van het leven die uit beide kunnen voortvloeien, zijn het gevolg van de hernieuwde uitwisseling van betekenis tussen het bijzondere en het algemene, tussen de afzonderlijke dingen en de horizon waarbinnen ze verschijnen. Beide zijn noodzakelijke ‘riten’ voor een samenleving waarin de werkelijke riten, die van de religie, niet langer als middel tot levensvernieuwing voldoen. Zouden we niet meer wandelen noch denken, dan zou de mens niets meer zijn dan arbeider, en de dingen zouden samenvallen met hun nut of schade voor ons. De wandeling is precies de bewegingsruimte die onze samenleving haar leden toestaat om zich aan het surplus aan betekenis te recreëren dat de wereld blijkt te bezitten, wanneer men haar een ogenblik niet meer verengt binnen een rigoureuze praxis. Het wandelen is de manier waarop de cultuur zich in de natuur ontspant.’
[Ton Lemaire, Filosofie van het landschap, p.153-154.]
Freitag (3)
Ik geloof dat bezitsdrang mij in principe vreemd is, zeker als het om materie gaat – wat overigens iets anders is als niet blij kunnen zijn met de dingen die je hebt, en ze willen behouden. Ik kan me een enkele keer niet inhouden bij het kopen van muziek of boeken, maar verder… maak ik alleen voor een nieuwe FREITAG rugtas een uitzondering. Ik vind het FREITAG verhaal zo goed (zie ook mijn stukken daarover uit maart 2009, bij de aanschaf van mijn eerste exemplaar), dat ik deze week opnieuw in hun geniale marketingval getrapt ben. De aanschaf, verzending en gebruiksaanwijzing van hun tassen gaat vergezeld met droogkomische teksten – feitelijk volslagen redundante, uitgebreide uitspraken en suggesties over de band die fabrikant en klant via het product met elkaar zouden aangaan – en ik ben er gek op.
‘Trucks are tough. That’s why your FREITAG product is tough. It used to be one. Materials and workmanship of FREITAG product scan hold up to years of serious daily use. Be nice to your FREITAG and it’ll be like a true Swiss friend: modest, reliable and always there when you need it.’
Dit keer kocht ik de Hazzard. Als ik verder ga in de religieuze levensopvatting die gelovigen van de ‘vrije markt’ eigen is, dan zou de aanschaf van deze nieuwe rugtas me iets over mijzelf moeten vertellen. Ik betwijfel dat, maar u mag het zeggen.
‘The new FREITAG backpack: Square enough for business without losing uniqueness.’
Natuurgeweld
Er trok een storm door Amsterdam, gisteravond. Een kleine, maar hevige orkaan van geluid. Hij woedde binnen de muren van muziektempel Paradiso, waar de IJslandse band Sigur Rós optrad. Zoals ik me voorstel dat de natuur in IJsland kan fluiten en kabbelen, kan rommelen en dreigen, kan donderen, spuiten, kolken en uitbarsten, zo galmde en woei het in de muziek van Sigur Rós. Het geluid kon plotseling opsteken en aanzwellen tot schurend, knarsend, donderend geweld en toch altijd, ergens nog een melodietje hebben, al was het maar in de ijle, engelachtige stem van de zanger in zijn onverstaanbaar taal – of dat nu IJslands of de door hem zelf verzonnen taal was. En ergens, halverwege het twee uur durende optreden, liet de band een stilte vallen, in afwachting van de zanger en zijn lied. Hij zweeg, meer dan een minuut, en de duizend mensen die naar hem luisterden, zwegen mee. Dat moest het oog van de storm zijn, maar het was een stilte zoals die in de natuur buiten zelden voorkomt. De muziek verbeeldde een landschap, was zelf haast natuur, natuurgeweld dat mij in het diepst van mijn ziel raakte. Onwillekeurig moest ik aan de goden denken die werden opgeroepen in die tempel. Ik was vast niet de enige. En na afloop konden we allemaal weer lachen.
Toerekeningsvatbaarheid
Anders Breivik is veroordeeld voor de bomaanslag in Oslo en de moord op 69 mensen op het eiland Utoya, vorig jaar. De rechtbank legde hem eenentwintig jaar celstraf op, steeds te verlengen met vijf jaar als hij daarna nog altijd dreigt een gevaar voor de samenleving te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank was hij ten tijde van de aanslagen niet ontoerekeningsvatbaar. Hij had alles ruim van te voren bedacht en gepland, en handelde op de betreffende dag eerder euforisch dan psychotisch. Breivik zelf was tevreden met de uitspraak, en het was volgens het recht in Noorwegen de maximaal haalbare straf voor zijn wrede daad.
Maar wat zegt het ons? Iemand die een gebouw opblaast en 69 mensen vermoord omdat hij dat om de een of andere reden al langere tijd van plan is, kan toerekeningsvatbaar zijn. Dat Breivik schuldig was, staat vast. De feiten kunnen hem worden toegerekend. Of hij ook verantwoordelijk gehouden kan worden, lijkt ingewikkelder te zijn. Ik wil me niet in de discussie mengen over het al dan niet bestaan van de vrije wil, maar het lijkt me verstandig om vast te stellen dat de gepleegde feiten niet als ‘normaal’ te kenschetsen zijn, en tegelijkertijd ook niet onder een alledaagse vorm van ‘eigen verantwoordelijkheid’ vallen. Op basis van de nieuwsberichten kunnen we, denk ik, rustig stellen dat Breivik een persoonlijkheidsstoornis heeft, ook al zien sommige mensen wel degelijk logica in zijn complottheorieën. Dergelijke stoornissen zijn pathologisch, en zonder hulp van anderen is er moeilijk van te genezen.
Waar autisme, verregaand egocentrisme en narcisme steeds vaker voorkomen, is nog steeds normaliteit te vinden, maar verandert de betekenis van dat begrip. Omdat deze persoonlijkheidsstoornissen vaker voorkomen, worden ze onderdeel van de normaliteit. In een pathologischer wordende samenleving is een idioot als Breivik in ieder geval niet langer ‘gek’ in de traditionele zin van het woord.
De vraag voor de komende eenentwintig jaar en de reeksen van vijf jaren daarna is echter deze: als Breivik niet gek maar ziek is, is hij dan wel te genezen? Want het sarcasme wil dat, nu hij toerekeningsvatbaar is verklaard, hij niet behandeld hoeft te worden. En onderdeel van zijn persoonlijkheidsstoornis is dat hij zelf vindt dat hem niets mankeert, dat hij dus ook niet van een ‘ziekte’ genezen hoeft te worden. In die zin is hij dus eigenlijk helemaal niet toerekeningsvatbaar. Zolang hij hardnekkig die mening blijft toegedaan, zal hij daarom voorgoed in de gevangenis blijven zitten. Toch?
Bent u daar nog?