‘In 1859, ging ene Oliver Wendell Holmes, arts en literator, hem [Man Ray – GdT] voor: “Het belang van materie slinkt. Het is nog maar een kwestie van tijd en de reproductie zal materie overwinnen. Een paar negatieven van een mooi ding, van verschillende kanten genomen – meer hebben we niet nodig. Daarna kan het ding zelf bij het vuilnis.” (…)
Fotografie blijkt niet alleen achteraf, maar ook preventief ruimtebesparend te kunnen werken. Je wilt een espressoapparaat? Maak er een foto van, je zult zien dat daarmee een deel van de behoefte vervuld is. Hoe groot dat deel is, daar kom je vanzelf achter. Eerst die foto maar eens. (…)
Toen Oliver Wendell Holmes zijn ideeën over de overwinning op het materialisme opschreef, bestond het daguerre-procedé amper vijfentwintig jaar. Fotografie was nog niet zo alomtegenwoordig als nu. (…) Vanaf het begin werd fotografie gezien als een hypermoderne en veelbelovende massatechnologie die de wereld op zijn kop zou zetten. Maar hoe anders zou het gaan dan in het revolutionaire visioen van Wendell Holmes.
We zijn nu honderdvijftig jaar verder, de reproductie is niet meer weg te denken uit ons leven, maar de behoefte aan het unieke object, het origineel, is er niet minder op geworden, allesbehalve. Sinds de opkomst van de massaconsumptie lijkt de behoefte iets unieks in bezit te hebben alleen maar groter en groter te worden.
Ik ken die behoefte niet, mij kan het niet schelen of ik iets heb dat anderen ook hebben. Het unieke van een ding zit voor mij niet in het ding zelf, het zit in de band die ik ermee heb. Het idee dat een ander hetzelfde ding in huis heeft, maakt die band juist mooier, ik deel iets persoonlijks met iemand die ik niet ken.’
[Hans Aarsman, De fotodetective, p. 131-135.]
Polaroid van de dag
Ein Abend in Berlin
Ik vond het altijd ergerniswekkend om me bij een Italiaanse film in de bioscoop omringd te weten met wat oudere, genotzuchtig en verzaligd glimlachende dames die elkaar aanstootten als ze een straat of pleintje herkenden, en er luidruchtig blijk van gaven inzake die cultuur nogal wat ervaring te hebben. Toch moet ik toegeven dat ook ik zelf soms naar documentaires en films kijk, louter en alleen omdat ze zich in Berlijn afspelen. Noem het fernweh.
Om die reden gingen we gisteren bijvoorbeeld naar een vertoning van Berliner Tagebuch, een documentaire van Rosemarie Blank (2012). Het was heerlijk zwelgen in met name de geluiden van de U-bahn en S-bahn; in de stemmen van de omroepinstallaties; in het waarschuwen voor het sluiten van de deuren; in het remmen en accelereren. We zagen Berlijn bij -14 graden Celsius en onder de sneeuw rondom Kerst en Oud & Nieuw – zoals we de stad zelf nog niet eerder zagen. Dat was mooi. De nog verse herinneringen aan de stations van Ostkreuz, Hermannstrasse en Ostbahnhof werden aangenaam wakker geschud – ook handig voor de roman waaraan ik vandaag weer verder werk.
Maar Berliner Tagebuch was toch vooral een vormeloos product: slordig gemonteerd, zonder duidelijke keuze in de positie van interviewer. Het verband tussen alle persoonlijke verhaaltjes die werden verteld, was het verhaal van de immigrant die zich thuis voelt in Berlijn. Niet bepaald een verrassend onderwerp, eerder iets voor de jaren tachtig van de vorige eeuw, en zonder noemenswaardige reflectie weergegeven. De ‘vorm’ van het dagboek was ook niet meer dan de voorspelbare ordening van de dagen waarop gefilmd was – over twee periodes in 2010-2011 verspreid. Geen inzicht, geen conclusie, zelfs geen einde.
Het was, kortom, een teleurstellende documentaire, al waren we wel een avondje in Berlijn, 74 minuten lang. Waarvoor dank.
Omleiding
De polaroid van de dag – zoals ‘ie bedoeld was. Terug naar het oorspronkelijke idee, aan het einde van de avond. Even denken…
De dag begon met wachten op een perron; langer wachten dan verwacht vanwege het uitvallen van een trein. Lezen dan maar, iets over de opmerkingsgave van Sherlock Holmes (‘Een detective moet niet alleen goed kunnen kijken, een detective moet ook veel wéten. Anders kan hij niet vaststellen of wat hij ziet, rijmt met wat hij weet. Zonder kennis geen vraag, geen hypothese.’ Hans Aarsman, De fotodetective, p. 54). Daarna: klem staan in de overvolle trein, met de forenzen van 8.38 uur en die van 8.53 uur samen, waardoor er de ruimte niet was om ook maar iets op te kunnen merken. Mijn eerste afspraak had ik ondertussen al verzet, de route was door de vertraging al verlegd. En precies dat werd het patroon van de dag: steeds opnieuw kwam er iets of iemand tussen mijn plannen en bedoelingen voor de dag en het moment waarop ze gerealiseerd zouden worden. Ik heb veel werk verzet achter het bureau van de deeltijdambtenaar, maar niet dat wat ik van plan was. Omleiding. Naar morgen. Misschien dat ik dan ook weer wat zie.
Onderzeebootloods
Back up
Uit vrees dat de recente problemen met mijn computer binnenkort zullen leiden tot een crash, ben ik vanochtend bezig geweest een back up te maken van belangrijke bestandsmappen. Terwijl ik daarmee bezig was, bekroop mij het lichtelijk angstige vermoeden dat ik misschien enkele cruciale documenten oversloeg, en dat ik daar later spijt van zou krijgen. Sterker nog: misschien was ik al het een en ander kwijt, misschien bevatte zelfs mijn externe harde schijf allang niet meer alles wat ik er ooit had opgezet.
Voor foto’s geldt dat eens verloren, altijd verloren is. In theorie zou ik kunnen terugkeren naar alle plekken waar ik ooit eerder was geweest om ze opnieuw te maken. Op zich best een leuk project, al ging Herman mij al voor. Maar het grappige hondje is dood, gebouwen gesloopt en vriendschappen verwaterd. Dat ene specifieke moment is voor altijd verdwenen. Van de verhalen die ik begon, kan ik me soms voor de geest halen wat ik ervan geschreven heb, een enkele keer zelfs woordelijk. Maar naarmate de tijd verstrijkt en de omvang van het geschrevene toeneemt, verlies ik ook daar de grip op. Alleen mijn harde schijf en de stapel aantekeningenboekjes kunnen me soms nog helpen.
De machinaties van het geheugen blijven me fascineren, ook als het een extern, digitaal geheugen is. Ik weet dat ik nooit in staat zal zijn om alle ideeën die ik heb en gehad heb, uit te voeren. En gelukkig ook maar, want zo goed zijn ze niet allemaal. Daarbij worden mijn mogelijkheden door deze digitale vergankelijkheid op een fatalistische en tegelijk geruststellende manier nog verder beperkt. Ik geloof dat ik het zo langzamerhand niet zo erg meer vind. Herinner ik me nog wel wat ik bewaard heb? En mis ik dan eigenlijk iets?