Ook ik vergeet soms veel van de boeken die ik lees; soms door de snelheid waarmee ik ze lees, soms omdat ze niet beklijven, maar soms ook omdat de fascinatie voor een boek gelegen is in bijvoorbeeld de stijl waarmee een boek geschreven is. Een enkele keer kan dat zelfs betekenen dat ik een boek lees in een taal die ik niet helemaal begrijp; een boek van een abstractieniveau dat ik niet kan volgen, of: een boek dat volkomen ontspoord is op alle terreinen tegelijk. Soms kan ik er ook de vinger niet op leggen, ook al was ik ondertussen intens geboeid. Dat geldt ook voor het werk van W.G. Sebald.
Ik heb al eens eerder geprobeerd te omschrijven wat het eigenaardige van zijn oeuvre is. Als ik op basis van het voorafgaande nu een vermoeden zou willen uitspreken over de ongrijpbaarheid van Sebalds eigen werk, dan vermoed ik dat het het volgende is.
Sebalds maakt in wat hij beschrijft, in wat hij vertelt over hetgeen hij gelezen heeft, in de ontmoetingen die hij had, vooral een portret van zichzelf. Natuurlijk, hij verwijst regelmatig expliciet naar zijn eigen geschiedenis, maar doorgaans schrijft hij eigenlijk vooral over anderen en de geschiedenis en lijkt hij zelf verdwenen te zijn. Maar ongemerkt is hij de hele tijd aanwezig, want we zien de wereld door zijn ogen.
Dat lijkt niet opzienbarend, sterker nog: het lijkt zelfs een open deur. Maar Sebalds oeuvre is van een zelfde schijnbare oppervlakkigheid als het werk van Tripp, zoals hij dat typeerde. Aan de oppervlakte van de verhalen die hij vertelt, voel je de afgrond, de diepte die ernaast gaapt. Je komt, kortom, een mens tegen als je Sebald leest; een mens die zich niet laat samenvatten in een verhaal, of het moest in een levenshouding zijn, een manier van kijken en een stijl van schrijven. Dat is Sebalds wijze les over het wezen van de (auto)biografie. Een eerlijke les, waardoor hij zelf misschien nog altijd een beetje vergeten wordt. Een man naar mijn hart.