Zaterdagavond was een avond van vloeibare spiritualiën, gisteren en vandaag waren duidelijk doordesemd van een andere geest, zij het niet de heilige. Voor de zondag na het feestje van onze besnorde vriend A., die voor zijn verjaardag nota bene de Twentse vertaling van het heilige boek, ‘De Biebel’ had gekregen, had S. bedacht dat we met een klein gezelschap de tentoonstelling Goddelijke inspiratie in het Utrechtse Catharijneconvent zouden bezoeken, waarvoor Russische iconen uit het Rublev Museum en Westerse iconen en schilderijen met vergelijkbare voorstellingen waren samengebracht. Vervolgens zouden we enkele glazen bier drinken en na een korte wandeling het programma voortzetten bij mij thuis. Daar zagen wij, met een dampend bord bonenminestrone op schoot de speelfilm over iconenschilder Andrej Rublev, gemaakt door grootmeester Andrej Tarkovskij. Een bevriende kenner van het museum nam S., A., JWL en mij op sleeptouw langs de iconen, en leerde ons nog wat beter kijken. Op het terras vertelde hij naderhand smakelijke verhalen over de materialistische machinaties achter de handel in de heilige schilderijen. Als Rublev er van geweten had, had hij zich omgedraaid in zijn graf. Wij proostten op de Russen, die toch rare jongens zijn gebleven, en namen er zelf ook nog maar een. En hoewel ik er in al die voorbije dagen maar niet in slaagde me te concentreren, ging ik vandaag oprecht begeesterd, eindelijk weer aan het werk.
Polaroid van de dag
Hele noten
Deze week had ik een begrafenis in mijn geboortedorp. De balans is nog redelijk in evenwicht; zo nu en dan wordt er in mijn nabijheid gelukkig nog een kind geboren. Toch is het duidelijk dat ik aan de verkeerde kant van de streep ben beland; ik ga meer naar begrafenissen dan naar kraamvisites; ik ken meer mensen die dood zijn gegaan, dan mensen die net geboren zijn. Dat is nog niets vergeleken met het lot van mijn moeder, wiens broer het deze week betrof; zij is de jongste van twaalf kinderen, en begroef al negen broers en zussen, en vele anderen.
Aangezien mijn geboortedorp in een zeer traditioneel christelijke omgeving ligt, begon de uitvaart met een dienst in het zalencentrum van de Nederlands Hervormde Kerk. Bij hoge uitzondering mocht de zoon van de overledene enkele woorden spreken, en zongen de muzikale kleinkinderen een indrukwekkend mooi vijfstemmig lied. Daarna was het de beurt aan de dominee. Hij las uit de Bijbel in het Nederlands van andere tijden, en ging de passages vervolgens duiden. Gelukkig werden we dit keer niet overspoeld met zondebesef, en werd ook de dode gespaard. De man van het woord benadrukte slechts onze nietigheid en de afhankelijkheid van de heilige drie-enigheid.
De gehele dienst werd op een gedempt klinkend orgel begeleid door een achterneef die van de muziek zijn werk heeft gemaakt. Hij liep dan ook de hele dienst op sokken. Toen er psalmen gezongen moesten worden, verkeerde een deel van de genodigden even in verwarring bij zijn spel. Zij hadden buiten de traditie gerekend waarin geen halve, kwart- of achtste maar slechts hele noten werden gezongen, waarin slechts het vertraagde staccato van lettergrepen als zingen geldt. Na een enkele zin overheerste deze amuzikale gewoonte en onderwierp de minderheid zich eraan. Ik kreeg medelijden met mijn achterneef, die tegen zijn natuur moest inspelen op deze manier, en herkende er weer onmiskenbaar de absurditeit van dit geloof in; niet zingen wat er staat, maar handelen uit een overtuiging zonder wezenljke grond.
Oom A. heeft er waarschijnlijk weinig van gemerkt. Hij was het trouwens gewend. Ik stemde toe uit respect voor hem – zong niet.
De grens
Tijdelijk
Uitgelezen 28
‘”Gij zult genieten” heeft nagenoeg alle geboden van de troon gestoten. Het is nu maar de vraag hoe we met z’n allen dit levenscredo in ons vaandel zullen kunnen blijven voeren zonder daardoor te pas en te onpas ernstig in conflict te raken met onze naasten. Immers, als ik moet doen wat ik het leukste vind, en het is tegelijkertijd jouw plicht dat jij hetzelfde doet, dan kunnen onze verlangens maar beter een beetje in elkaars verlengde liggen, of je krijgt binnen de kortste keren herrie. De reclame die dag in dag uit via diverse zichzelf bijna dagelijks vernieuwende kanalen het leven van elke consument bombardeert, maakt dat hij – of hij zich daarvan bewust is of niet – tegenwoordig leeft in de “schijndemocratie van het consumentisme” (Hofland). Men is er inmiddels collectief van overtuigd “dat iedere sterveling het fundamentele recht heeft op alles wat het begeren waard is”. Het idee dat daarbij soms rekening moet worden gehouden met de realiteit van de beperking of de afwezigheid van middelen om zich op rechtmatige wijze het begeerde toe te eigenen, wordt meer en meer naar de achtergrond verdrongen. De zogezegd succesvolle mens weet niet meer wat verlangen is, kan niet meer wachten op, streven naar, aftellen tot.
(…) als te veel mensen die denken dat ze recht hebben op alles wat ze begeren, daarbij ook nog eens met veel te velen op een veel te kleine plek wonen, dan komt er onrust. Voeg daarbij nog een cocktail van factoren als verarming, hoge werkloosheid, een moeilijk samenleven met geïmmigreerde medemensen, en de kurk is van de fles. Denken we aan de grote rellen die begin augustus vorig jaar een aantal Britse steden in een wurggreep hielden. (…)
Als genieten een plicht is, dan is het maar een stap meer om te verklaren dat wie niet kan genieten, ziek is (…).
[Dirk De Wachter, Borderline Times, p. 67-69.]