Veghel – Mill
Polaroid van de dag
De dans naar binnen
We keken langs de gevel omhoog, voelden aan de deurklink of we naar binnen konden en passeerden hen met enige moeite op anderhalve meter, de twee vrouwen voor de Sint Lambertuskerk. Omdat ze daar niet stil stonden, schoven we als tegenstanders bij het schaken aan hen voorbij toen het onze beurt leek en liepen verder naar het Franciscaner klooster. Even later passeerden we hen opnieuw toen we in omgekeerde richting en aan de overkant van de straat op weg gingen naar het riviertje de Aa en het in onbruik geraakte spoor dat ons naar Duitsland zou voeren. Het viel ons op dat de vrouwen niet zozeer schaakten met voorbijgangers als wel een dans leken uit te voeren. Een choreografie bestaande uit een enkele stap naar voren, enkele seconden stilstaan, een kleine draaiing maken en daarna alles opnieuw. Ze deden het allebei maar onafhankelijk van elkaar. Een eenpersoonsdans. Pas op dat moment drong het tot ons door dat zij daar niet zozeer de vloer bewonderden of wachtten op toegang maar over een patroon schreden wat in de stenen was gelegd – een labyrint, speciaal daarvoor ontworpen door architect Pierre Cuijpers. We hadden het gezien maar er niet bij stilgestaan zoals zij. Hun onregelmatige gang was als het bidden van een rozenkrans, misschien spraken ze ook wel een kort gebed uit bij iedere hoek. Hoe dan ook: ze dansten er in een eeuwenoude traditie. En door hun ernstige, beheerste, vastberaden gang was onmiskenbaar duidelijk dat zij geen doolhof betraden maar een labyrint – waarin maar één, zij het zeer hoekige, weg gevolgd kon worden.
Uitgelezen 123
‘Anything you need? She says.
She is half serious. That’s what you’re meant to do, isn’t it, when you settle a kid to sleep.
Get with the nearly adolescent programme, Brittany, Florence says.
Your loss, Brit says.
Loss of what? And how? Florence says.
Of me telling you a bedtime story. You’ll never know, now, ever, the story I would’ve told you, Brit says.
Actually, I have a story for you, Florence says. No, not so much a story. More a question.
I’m listening, Brit says.
What is refugee chic? Florence says.
I don’t know, Brit says. Is this a trick question?
No, Florence says. I seriously want to know what it is.
Is it a band? Brit says.
It’s words I saw on the floor of the bus, Florence says. It was on the front of one of those magazines that come with the newspapers at the weekend. It was a picture of some people wearing clothes, and the words on it were Refugee Chic. And I was thinking about it because, considering that I am already worrying about getting up tomorrow morning with no clean change of underwear, I have begun to wonder what it would be like to never know what was going to happen to you next, or to have no way of getting yourself clean or of knowing whether you’d have a clean place to rest, before it all started again the next day.
You trying to get round me with all this lefty hand-wringing talk? Brit says.
Florence shrugs her eyes.
Or is this a manipulative attempt to get me to wash out some clothes for you?’
[Ali Smith, Spring, p. 307-308.]
Namen
Vanmiddag wil ik kort met u spreken over namen. Voornamen, achternamen; de namen waarmee we genoemd en geroepen worden en waarmee we in de gemeentelijke basisadministratie staan. In een ouderwetse krantenadvertentie, onder de rubriek ‘Familie & Mededelingen’ eiste een man zijn naam terug ‘als vrij mens van vlees en bloed’. Een opvallend archaïsche manier van uitdrukken die mij een gecompliceerde voorgeschiedenis deed vermoeden, zeker in combinatie met het websiteadres erbij dat ‘geneesmij.nl’ luidde. De naam waarom het ging, bracht Marinus van der Lubbe in herinnering, de voor brandstichting in de Duitse Rijksdag in 1933 veroordeelde Nederlander. Ik hoopte een samenhang, een link naar een troebele of tragische geschiedenis ontdekt te hebben. Mijn fantasie sloeg op hol, helemaal toen ik later die dag nog over soldaten in het vreemdelingenlegioen las, waarvan bekend is dat zij bij intrede afstand van hun naam doen.
De werkelijkheid bleek weer eens veel prozaïscher dan mijn verbeelding. De advertentie bleek stap twee van een driestappenplan naar ‘soevereiniteit’ te zijn – waarbij de betrokkene zoveel mogelijk afstand wil nemen van de overheid. Na het aanvragen van ‘geheimcode 7’, het publiceren van de advertentie, waarin je je naam terug claimt – de ouderwetse verwoording betrof vermoedelijk juridisch jargon – en tenslotte een brief aan de koning kun je die ‘soevereiniteit’ terugkrijgen. Tenzij de koning bezwaar maakt – wat hij nooit doet. Je verdwijnt dan uit de gemeentelijke basisadministratie en bent vervolgens statenloos. Op dat moment wordt je bestaan eigenlijk juist veel ingewikkelder, zonder identiteitsdocument, inkomen, bankrekening, verzekering et cetera. Toch eisen steeds meer paranoïde burgers dit recht op, in de naïeve veronderstelling dat iedereen zelfvoorzienend kan zijn.
Ik was met mijn gedachten echter nog blijven hangen bij de vraag naar de relatie tussen je naam en wie je bent. Dacht aan mijn ergernis wanneer ik met de verkeerde naam aangesproken wordt. Aan het kwijt zijn van je naam en wat de gevolgen daarvan kunnen zijn zoals – door wie anders? – beschreven in de verhalen over de Shinagawa-aap van Haruki Murakami. Ik dacht aan de vraag in hoeverre je aan je naam gehecht bent, er je identiteit aan ontleent, in hoeverre je je naam bent.
Is het nodig om je naam te veranderen als je ‘iets’ aan je identiteit verandert? Of, beter gevraagd: verander je dan in wezen wel wat aan je identiteit? Wat als je van geslacht verandert? Als je met je familie of het verleden wilt breken? Wat als je elders onder een andere naam aan een nieuw leven begint? Of als je soms anoniem (én wellicht ‘een ander’) wilt zijn door voor publiek een andere naam te kiezen, zoals Bono of Armando?
Een naam maakt het mogelijk ergens te zijn waar je zelf niet bent: voor de post, op een lijst. Zodat ze je naar je kunnen roepen in huis en op straat. Zodat je berichten kunt krijgen, kunt werken, zodat ze je kunnen vinden ook al kennen ze je nog niet. Zodat er over je gesproken kan worden. Juist omdat je je naam terugeist en daardoor in de krant staat. Zodat je in een verband gebracht kan worden. Een naam heb je voor het leven met anderen.
In Nederland: Scheveningen
Streekroman
We hadden geen religieuze bedoelingen met onze kloostertocht. Je zou hooguit kunnen zeggen dat we een soort pelgrimage maakten langs die oorden van afzondering en geestelijk leven. Hij voerde naar de randen van de bebouwde kom en naar het buitengebied, door het ‘struweel’ langs de Bakelse Aa en langs een prachtige kleine bekendelta. We passeerden de Oude Aa en de Goorloop, Muizenhol, Speurgt en Grotel en vele andere met even mooie namen getooide landgoederen. We kwamen voorbij aan een voormalige klokkenmakersfabriek en aan Welten’s Bazar, een op instorten staande, aan de vergetelheid prijsgegeven spullenlabyrint.
Zo nu en dan gingen we een kapel binnen of struinden we over een begraafplaats. We stonden bij nogal wat graven van veel te vroeg gestorvenen, zoals de vijftienjarige Kevin maar ook bij dat van Jan Donkers en Dikke Miet, eigenaren van het gelijknamige café in Aarle-Rixtel. Pas later hoorde ik dat Dikke Miet nogal een fenomeen was en in de keuken achter de kroeg mensen genas.
Tot onze verbeelding sprak ook het grafeiland van Hendrik Wiegersma dat voor voorbijgangers jammer genoeg afgesloten bleef. Wiegersma was een lokale huisarts en kunstschilder die als personage figureerde in Toon Kortooms’ Help! De dokter verzuipt en in Dorp aan de rivier van Anton Coolen – boeken die ik ineens graag wilde lezen. Wiegersma moest een kleurrijk figuur zijn geweest; een empathische arts die ongebruikelijke behandelmethodes hanteerde maar ook een die aandachtstrekkers onverbiddelijk de deur wees, en waarover veel verhalen de ronde deden. Een personage. Ik kon me goed voorstellen dat hij na zijn dood eindelijk alleen met zijn familie wilde zijn, in alle rust en afzondering. De mens is wel degelijk een eiland.
‘We lopen door een streekroman’, dacht ik, al kon je die boeken zelf geen streekromans in de traditionele betekenis noemen. Wel romans waarin het landschap en de bewoners van de streek een belangrijke rol spelen. Wat ontmoetingen betreft moesten we het deze keer echter van de doden hebben. Niet van de Beekman en Beekman van onze tijd, maar van bordjes en begraafplaatsen, van onze verbeelding, van Google en de geschiedenis. Alles bleef gesloten en iedereen op afstand.