Polaroid van de dag
Uitgelezen 38
‘De reactie tegen het oude, dat uitgeroeid moest worden, barstte in hevige aanvallen los. De angst voor de hel was verdwenen, zelfverloochening was dwaasheid, en de natuur van de jonge eiste haar rechten op. Het gevolg hiervan was een nieuwe moraal, die hij instinctief als volgt formuleerde: dat wat mijn medemensen niet schaadt, is mij toegestaan. Hij voelde dat de druk van zijn familie hem schaadde en niemand baatte; hij kwam in verzet tegen de verdrukking. Tegenover zijn ouders, die hem nooit met liefde hadden bejegend, maar altijd dankbaarheid hadden geëist, omdat ze hem dat wat hem rechtmatig toekwam op vernederende wijze en als genadegift geschonken hadden, toonde hij nu zijn ware gevoelens. Ze waren hem antipathiek; hij gedroeg zich uiterst koel. De voortdurende kritiek op zijn vrijdenkerij beantwoordde hij vrijmoedig, ja bijna roekeloos. Zijn half vertrapte wil begon de kop weer op te steken, en hij zag in dat hij het recht had eisen aan het leven te stellen.’
[August Strindberg, De zoon van een dienstbode, p. 159.]
Delen in haar uitzicht
Uniform
We waren vanochtend weer eens in het bankgebouw. In termen van spionage: op bezoek bij onze mol in de organisatie. Terwijl we op onze connectie wachten, sloegen we de wachtende heren en een enkele dame gaande die zich ophielden bij de receptie. Ze fascineerden ons, die goed verzorgde bezoekers met hun onberispelijke kostuums (waarvan hooguit de broekspijpen soms wat te kort waren), hun degelijke leren tassen en glimmend gepoetste schoenen, en we beloerden ze vanuit onze ooghoeken.
Er heerste een nerveuze stemming, in afwachting van de bankmedewerkers. Hoewel de meeste klanten zelfvertrouwen uitstraalden, was het waarschijnlijk dat ze om geld kwamen vragen, en dat het niet geheel zeker was dat ze dat zouden krijgen. Daarom vonden ze het spannend, al probeerden ze dat zo goed mogelijk te verbergen – achter onderlinge jovialiteit en soms een geforceerde, beminnelijke glimlach voor de aanwezige zakelijke relaties.
Wij filosofeerden ondertussen uit de losse pols over het verschil tussen geld als middel en geld als doel – en de positie van de bank. Zou een bank ook in tijden van crisis de minder duidelijk calculeerbare aspecten van de eigen organisatie blijven honoreren? Dat zou nog eens van de noodzakelijke visie getuigen. Volgens onze man maakte de bank er wel degelijk tijd voor vrij, maar hij plaatste ook subtiele kanttekeningen. Gelukkig was hij er nog en bestond de kunstafdeling ook nog altijd. Dat was een goed teken.
Onze indruk van de zakelijke klanten van de bank was oppervlakkig, en bleef steken bij hun uiterlijk voorkomen dat nogal uniform was. Waren ze ook allemaal hetzelfde? Wat hadden ze met geld; waarom deden ze dit soort werk; wat voor persoonlijk leven hadden zij? Onze fantasie werd even gekieteld, maar echt weten wilden we het niet.
Rondje Den Haag
Het vaste nummer
L. stuurde enkele weken geleden een e-mail naar haar vrienden en bekenden om mee te delen dat ze haar vaste telefoonnummer, na misschien wel meer dan 25 jaar, had opgezegd. Ook zij zou voortaan alleen nog haar mobiele telefoon gebruiken. Ze pinkte bij wijze van spreken een traantje weg bij de afscheidswoorden over die oude bekende, haar geliefde nummer ‘ 232….’.
De vanzelfsprekendheid waarmee je telefoonnummers onthoudt, omdat je ze zo vaak hebt gedraaid, lijkt voor veel mensen definitief verdwenen – samen met het verdwijnen van de vaste telefoon. En zonder daarover al te nostalgisch te willen doen; ik miste inderdaad iets, toen ik haar vandaag voor het eerst niet meer op dat nummer bereiken kon.
Natuurlijk was er in de afgelopen 25 jaar heel veel water door de rivier naar zee gestroomd. Het vaste nummer had ons met verschillende huizen en verschillende levens verbonden, er was orale geschiedenis geschreven. Een telefoonnummer mocht dan geen mens, geen dier, zelfs geen materieel object zijn, je kon er wel degelijk gehecht aan raken. Hoe virtueel ook, misschien had het vaste telefoonnummer wel een ziel.