Polaroid van de dag
Sale 3
Out of office
Uitgelezen 40
‘Misschien heeft Tsukuru nooit echt geprobeerd zelfmoord te plegen omdat zijn ideeën over de dood zo zuiver en intens waren dat hij niet in staat was de manieren om die dood te bewerkstelligen te verzoenen met het concrete beeld in zijn hart. Eigenlijk was die concreetheid maar bijzaak. Als er in die dagen een deur binnen zijn handbereik was geweest die hem toegang had verleend tot de dood, had hij die zonder een ogenblik te aarzelen opengeduwd. Zonder er verder diep over na te denken – als een voortzetting van het dagelijkse leven, zogezegd. Maar gelukkig (of niet) was hij er niet in geslaagd zo’n deur in zijn omgeving te ontdekken.
Misschien was het beter geweest als ik toen was gestorven, denkt Tsukuru Tazaki vaak. Dan had deze wereld nu niet bestaan. Dat lijkt hem een bijzonder aantrekkelijk idee: dat deze wereld niet bestaat en de dingen die hij nu als werkelijkheid beschouwt niet langer werkelijk zijn. Dat om dezelfde reden waarom hij niet langer voor deze wereld bestaat, deze wereld niet langer voor hem bestaat.’
[Haruki Murakami, De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren, p. 5-6]
Groen
We waren naar Delft gegaan, onder andere om dit te zien:
Het is een schilderij van Rob Knijn en hangt sinds zaterdag op een groepstentoonstelling in kunstencentrum Kadmium. Ik ben bevriend met Rob, maar ik zie zijn werk zelden. Ondertussen misschien wel vijftien jaar geleden, ging ik naar een expositie van Rob in Tilburg. In die ruimte leek zojuist een tentoonstelling opgeruimd in plaats van ingericht. De wanden waren leeg, de ruimte was volkomen wit, op enkele restanten tape na, waarmee de werken bevestigd waren geweest. Even heerste er verwarring onder de bezoekers. Waren we een week te vroeg gekomen, was de reis naar het zuiden een vergissing? Bij nadere bestudering echter bleek alles wat er nog op de muren te zien was, inclusief de resten plakband, door Rob geschilderd te zijn. De gehele ruimte was zijn werk geworden – niet de beperkte rechthoeken waarin schilderijen traditioneel hangen.
Rob houdt zich als een ‘participerende observator’ met de kern van het schilderen bezig: de invloed van een doek op de ruimte; de kracht van een vaak minimale compositie; en de magie van de verf op het linnen – of het juist weglaten daarvan. Soms heeft een schilderij dan ook nog betekenis, vaker niet, of is die minder belangrijk.
Dit schilderij in Kadmium vatte in een notendop samenvat waar mijn nieuwe boek over gaat. En het beantwoordde aan al mijn hooggespannen verwachtingen. Met spijt in het hart plaats ik er hier dan ook een foto van, want dit snapshot is eigenlijk een belediging van de werkelijkheid. Laat het aansporing zijn om zijn werk te gaan zien.
‘Schilderen met zwart is een kunst,’ zei ik tegen hem, verwijzend naar het schilderij met de puntjes.
‘Het is groen,’ zei Rob.
Boemerang
Aan het einde van de dag, als ik zelf liever geen licht en geen letters meer zie, laat staan me nog intensief met mijn werk wil bezighouden, verdiept S. zich in mijn manuscript. Naast me, in bed. Ze zucht en steunt, en zet fel potloodstrepen. Soms maakt ze opmerkingen of stelt ze een vraag, waardoor ik meegesleept wordt in haar leeservaring, en tegelijkertijd over verbeteringen begin te piekeren. Ze leest uitermate nauwgezet en kritisch. Dat is goed voor het manuscript, maar niet goed voor mijn kleinzerige schrijversziel, en ook niet voor mijn nachtrust.
Ze leest het manuscript met bijzondere belangstelling omdat, naar de aard van mijn werk, er ook passages en personages in voorkomen die aan mijn eigen bestaan zijn ontleend – het bestaan dat zij met mij deelt. Zo keert het bevrijdende schrijven als een boemerang bij mij terug.
‘Ik weet dat dit gebeurd is,’ zegt S. ‘maar nu ik het teruglees, lijkt het absurd, toevallig of bedacht – maar het was echt zo. Is de literatuur soms een tranquillizer voor het bestaan? Duidend, rode draden aanwijzend, terwijl het leven zelf chaos is?’
Het autobiografisch gehalte van zijn fictie verschilt met de schrijver. Ernaar vragen heeft doorgaans weinig zin. Voor mijn werk geldt bijvoorbeeld vaak dat de passages die het meest autobiografisch lijken, doorgaans volslagen fictief zijn, en andersom. Fictie is sowieso meestal oninteressanter dan de werkelijkheid, juist omdat er doorgaans van verwacht wordt dat ze ‘realistisch’ is. Dat is een van de paradoxen van de literatuur.
Wanneer is een roman realistisch? Als hij toevallig, fragmentarisch en chaotisch is, of een verhaal met een begin, midden en einde vertelt, wat slechts schijnbaar de werkelijkheid benadert? Wat mij betreft komen vorm, inhoud en stijlopvatting hier op fundamentele wijze samen. Deze paradox komt dan ook in de roman zelf terug, met alle gevolgen voor de nachtrust.