Ik werd vijftig en nam me voor oud te worden. Dat wil zeggen: mij als een oudere man te gaan gedragen. Het was de weg van de minste weerstand, het ging eigenlijk vanzelf. Ik begon al slechter te horen en te zien en ook mijn haar trok zich steeds verder achter de oude grens terug. Wat stond mij verder nog te doen? Steeds minder, dat ten eerste. Op tijd naar bed maar wel vroeg op, een extra middagslaapje zo nu en dan. Een bril kopen, gehoorapparaatjes, een uitklapbare stok voor mijn protesterende linkerknie en alle andere hulp aangrijpen die mij geboden zou worden. Thuisblijven en tevreden zijn. En vooral: mijn ideeën, overtuigingen, mijn wereldbeeld onwrikbaar vastzetten, dicht timmeren ter bescherming tegen de aankomende storm, alsof ik op dit moment precies wist hoe alles zat. Ook al bevonden we ons halverwege de weg middenin een donker woud.
Bij nadere beschouwing klonk dat toch niet als een goed idee.
Polaroid van de dag
In Nederland: Mill
Uitgelezen 124
‘Mijn beste vriend, ik zend u een werkje waarvan men niet zou kunnen zeggen, zonder het onrecht te doen, dat het kop noch staart heeft, want alles wat erin staat, is juist kop en staart tegelijk, om en om en over en weer. Overweeg toch eens, vraag ik u, welk een verbazend gemak deze opzet iedereen, u, mij en de lezer, biedt. We kunnen afbreken waar we willen, ik mijn overpeinzing, u het manuscript, de lezer zijn lezen, want ik hang de weerspannige wil van deze laatste niet op aan de eindeloze draad van een overbodige intrige. Haal een wervel weg en de twee stukken van deze kronkelende fantasie zullen moeiteloos op elkaar aansluiten. Hak haar in mootjes en u zult zien dat elk mootje op zichzelf kan bestaan. In de verwachting dat sommige van deze brokstukken levendig genoeg zullen zijn om u te behagen en te amuseren, durf ik de hele slang aan u op te dragen.’
[Charles Baudelaire, ‘Aan Arsène Houssaye’, in: Parijse weemoed / Le Spleen de Paris, p. 3.]
Semiotiek
Iedere keer dat we onderweg zijn, ik mijn veters opnieuw moet strikken en mijn voet op een paaltje of een bankje zet, denken we aan M. Wanneer we de achterkant van een reclamebord zien of, beter nog: de lege steigerconstructies in een weiland waarin ooit reclamedoek gespannen was, refereren we aan H. Alle Engelstalige verdiepingsaanduidingen, creatieve bloemenverkopers, schoonheidssalons of vloeren leggers doen ons aan F. denken. Bij alle opschriften met imperatieven in merkwaardig Nederlands zeggen we: ‘dit is iets voor H.’, net als bij de Chinees-Indische restaurants – of wat daarvan over is. En telkens wanneer we prominent een letter A. tegenkomen, of de zoveelste kleine rivier die Aa heet, stuur ik A. daarvan een foto, met de hartelijke groeten uit waar we op dat moment zijn. En zo zijn er meer, maar ik kom er nu even niet op omdat we niet onderweg zijn en de associaties dus niet krijgen. Alledaagse semiotiek. Iets tussen projectie en psychose in.
Over het spoor naar Duitsland 3
Gennep-Hommersum
Over het spoor naar Duitsland 2
Mill-Gennep