‘Altijd is er iets verdwenen, hij noemde een bundel Ben even weg, heel even maar – en dan is hij er weer, hij zit naast me.
We rijden met z’n drieën door een sjiek dorp, niet ver van Brussel en zoeken de villa van een voordrachtskunstenaar. Bij hem treden we vanmiddag op, Henk, Gerard en ik.
De lanen zijn stuk voor stuk naar een dier vernoemd. Ze lijken sterk op elkaar. Na een bocht merk je niet dat je op een andere weg terecht bent gekomen.
Henk is van plan iets te doen met reclamefoto’s. Hij zal er een verhaal bij vertellen, tijdens de projectie. Meer wil hij er nog niet over kwijt.
Jaren eerder maakte hij aan één stuk door collages, die hij op een dag heeft vernietigd. Marilyn Monroe boven Broadway, zwevend in de regen, een neus steekt uit een bord tomatensoep en op een stuk zilverpapier tekende hij een vos. Die laatste twee zijn er nog.
“Laten we het daar eens proberen,” zegt Henk, “het nummer klopt.”
Het huis is een modernistische kolos, uit de jaren dertig, schat ik. Net schoenendozen, slordig op elkaar gestapeld, zover je dat onder de bomen de klimop kunt zien.
We sloffen door een met bladeren bezaaide oprijlaan. Gerard zit nog achter het stuur. Hij vertrouwt het adres niet, “kijken jullie maar,” en rolt een Javaanse jongen.
“Herbert… eindelijk,” zegt de vrouw die op Henks bellen heeft opengedaan.
Hij draait zich half naar mij om met een gezicht van “als zij nou denkt dat ik zo heet…” en loopt naar binnen. De vrouw duwt de deur vlug achter hem dicht. Wat maakt het uit waar je heen gaat en als wie, zo keek hij, het niets aangenaam gevuld met weinig.
Ik loop door de bladeren terug naar de auto. De weg ontbreekt bijna, als in een gedicht van Henk.’
[K. Schippers, ‘Gezichten’, in: Voor jou, p. 170-171.]
Polaroid van de dag
In Nederland: Boxtel
Opstaan
De lente breekt door, maar ik fiets nog steeds in trui en winterjas. ’s Ochtends omdat het koud is, ’s middags omdat ik het koud vind. Het weer en het seizoen lijken er nauwelijks invloed op te hebben. Op het kantoor waar ik deeltijdambtenaar ben, zit ik aan de schaduwkant van het gebouw – met uitzicht op de Dom, dat wel. En in mijn schrijfhuis trekt de zon tussen zonsopgang en een uur of half een aan mijn ramen voorbij en verdwijnt daarna de hoek om. Dat is het echter niet alleen. Als ik aan het einde van mijn schrijfdagen naar huis fiets, krijg ik het pas na een kilometer of zes, zeven weer warm, terwijl om mij heen de andere fietsers in een lichte jas, T-shirt of soms zelfs een korte broek rijden. Achter mijn bureau zit ik echt wel goed; alles is ergonomisch gezien dik in orde. Maar de bewegingen die ik maak zijn minimaal, ook al sta ik regelmatig op en ijsbeer ik een stukje. Het is ongezond om lang te blijven zitten, maar dat is precies mijn opdracht, wil die roman ooit een leven van mij krijgen. Maar tijdens het schrijven verdwijn ik uit mijn lijf. Ik ben niet bent meer waar ik ben. Ik ben verdwenen in het verhaal, verdwenen in de taal.
Geen van mijn lijfartsen heeft me van dit dilemma kunnen afhelpen. Misschien moet ik mijn collega’s eens consulteren. Staan lijkt misschien een oplossing. Maar ik vrees dat staan uiteindelijk pijnlijk wordt, leunen wordt, krom staan, of weglopen, juist op het moment dat ik na moet denken. Opstaan of niet opstaan, dat is de vraag.
The daily drumbeat
Nou hij is er hoor, sinds gisteren: de nieuwe Happy Camper, The daily drumbeat. Alleen Manfred was er niet bij. Kom op mensen; gewoon ouderwets die cd kopen! #reclameblokje.
Uitgelezen 44
‘Vaak drink je of ben je dronken maar de laatste tijd ben je van whisky overgestapt op bier. De reden is dat je je lever wil ontzien, het rood van je gezicht en hals wil spoelen en je vrouw tegemoet wil komen. Een tijdje is je strategie succesvol: je voelt je fitter en een ongekende energie klaart je ogen en ledematen op en je kunt weer slapen en krijgt je eetlust terug, maar bier is een dikmaker en je komt vijf kilo aan; het gewicht zit als een kat op je maag en je slanke silhouet is bedorven. Als een grappenmaker tijdens happy hour vraagt hoeveel maanden ver je bent is je ijdelheid gekwetst dus keer je met grote opluchting en enthousiasme terug naar whisky, maar in de tussentijd is je tolerantiegrens gedaald, en de whisky vergiftigt je en na een week smaakt alles naar melk. De whisky zelf smaakt naar melk, cola smaakt naar melk, alles wat je eet of drinkt laat een melksmaak achter in je mond. Dit is je eerder overkomen en het alarmeert je niet, het is gewoon een teken dat je in het stadium bent beland dat je lichaam zich van je geest heeft losgemaakt. De geest is de baas, daar worden voorkeuren gevormd en geboren; het lichaam is dienend. De geest betoont zich ongeschikt als leidsman en het lichaam neemt maatregelen om zich tegen de verlangens van de geest te beschermen. Om redenen die je niet begrijpt of niet wil begrijpen heeft dit je smaakzin aangetast.
Terwijl de machten van lichaam en geest hun strijd uitvechten troost je je met de gedachte dat je melk best lekker vindt, altijd al lekker hebt gevonden, al vanaf dat je een mollige baby was.’
[Patrick deWitt, Afwassingen. Aantekeningen voor een roman, p. 58-59.]
Aantekeningen over de schaamte
Ik trok de schuiflade met oud werk open, en zocht in de hangmappen, dozen en digitale bestanden naar teksten die zich in het bereik van de schaamte ophielden. Onderweg kwam ik allerlei verhalen tegen waarvan ik allang vergeten was dat ik ze geschreven had. Maar waren mijn jeugdzonden iets om me voor te schamen? Dat zou alleen zo zijn als ik ze voor publicatie bestemd had – en dat was niet zo.
Schaamte bestaat bij de gratie van een context van afspraken, afspraken waar je achter staat. Trek je je er niets van aan, dan bestaat de schaamte niet.
Dat ik de opdracht van de schaamtesalon zo serieus heb genomen dat ik er twee dagen van mijn kostbare tijd aan opgeofferd heb, was veelzeggend. Ik wilde niet afgaan als een amateur, zelfs al was dat toegestaan.
Schaamte en schaamteloosheid hebben alles te maken met het ophouden van schijn, het willen voldoen aan een beeld, en vooral: de afhankelijkheid van de blik van de ander (of de ge-internaliseerde blik van de ander). Als je je schaamt, ontken je jezelf.
Op de momenten dat ik geen recente publicatie in handen heb, of niet net heb opgetreden, denk ik soms dat ik geen schrijver ben maar slechts een goede imitatie van een schrijver. Omdat ik boven alles een leesverslaafd ben, omdat ik angstig aangelegd ben en mijn vakbroeders goed heb bestudeerd, kan ik ze heel goed nadoen. Want weet ik wel wat ik doe, of doe ik maar alsof? Zijn mijn experimenten geen excuses voor gebrek aan vakmanschap? Geloof ik echt niet in een plot of kan ik er gewoon geen uitwerken? Wil ik raadsels in stand houden, of weet ik zelf niet hoe het verder moet? Is mijn schrijverschap kortom misschien een illusie waarin ik zelf wil geloven? Werden die uitgevers, tijdschriften, collega’s en enthousiaste toehoorders tot nu toe steeds betaald? Leef ik in mijn eigen Truman Show? Dat zou pas echt een beschamende ontdekking zijn.
(Deze tekst is een bewerking van mijn bijdrage aan de Schaamtesalon.)