Ik wil eigenlijk nog steeds geen afspraken maken, ik wil eigenlijk nog steeds geen vrienden zien of bellen, ik wil eigenlijk nog steeds niet gehoorzamen aan de dagelijkse structuur die zich opdringt met het piepen van de wekker.
Vier weken geleden verkeerde ik nog in de aangename leegte van de vakantie. Toen deed ik de wonderlijke ontdekking dat ik doelbewust mijn doelbewustzijn uit kon schakelen. Zelfs de doelgerichte handelingen die doorgaans volgen op het krijgen van een goed idee kon ik tegengaan.
Ik had, vergelijkbaar met de Duitse vrouw op de camping die tussen fietstochten, koken en wijn drinken door met een naaimachine dagelijks twee of drie tassen in elkaar zette, dagenlang kunnen schrijven, maar zelfs dat deed ik niet. Ik had al mijn beweegredenen in het ijs gelegd, had mijn versnellingsbak onklaar gemaakt: ik stond doelbewust in de pauzestand. Vijf zomerse weken lang werkte ik niet, ook niet voor mijzelf.
Langzaam, heel langzaam ontstond daaruit het verlangen naar herfst, naar binnen zitten en onder het licht van een bureaulamp dagenlang lezen en schrijven, het verlangen naar beperkingen. Ik hervond de energie die daarvoor nodig was.
Deze week zou ik het weer volkomen naar mijn zin moeten hebben, maar dat is niet zo. Er wordt veel van mij verwacht en er is bijna geen tijd om erover te schrijven. En bovendien: het is veel te mooi weer.
Polaroid van de dag
Belleville
Bar Restaurant
Tien traptreden verwijderd van de Route National die het dorp doorsneed, zat de oude eigenaar van bar restaurant Lilluli in alle rust een puzzel uit de krant op te lossen. Glaasje wijn binnen handbereik. Een lichte paniek maakte zich van hem meester toen wij zijn rust kwamen verstoren maar hij was tegelijkertijd ook blij met onze komst. Glaasje en krantje bleven achter op het tafeltje, de hele avond.
Hij deed ogenschijnlijk alles alleen; gaf ons te drinken, verdween in de keuken terwijl de maaltijden werden bereid en nam, na een lange stilte, ook nog de tijd om nieuwe muziek uit te zoeken, waar hij zelf zichtbaar van genoot. Spaanse muziek, en later iets Caribisch of Afrikaans. Tussendoor verscheen er nog een schim van een boer, met wie hij een glas dronk aan de bar.
In het dorp stonden huizen waren waar al decennia niemand meer woonde. De enige reden waarom ze er nog stonden, was vermoedelijk omdat anders de naastgelegen bewoonde huizen zouden instorten. Het enige restaurant van het dorp leek er eigenlijk ook niet zozeer te zijn om als restaurant te functioneren, maar omdat er nu eenmaal een restaurant hoorde te zijn of omdat er toch ergens een ontmoetingsplek moest zijn voor een aperitief als alternatief voor de bar/tabac twintig meter verderop. Misschien was de vrouw van de oude restauranthouder dood gegaan en had hij op de automatische piloot de zaak maar voortgezet. We wisten het niet. Het kon natuurlijk ook alleen maar zo lijken op deze stille zondagavond in de doodse maand augustus.
Bij nadere bestudering van het interieur viel ons het exotische karakter op van de schilderijen en tekeningen aan de muur. Toen we net als de boer aan de bar, die ondertussen weer verdwenen was, een glas oudroze gekleurde bowl van het huis kregen aangeboden, vroegen we hem ernaar. De prenten waren van een vriend uit Brazilië die er zijn rekeningen mee had betaald. De restauranthouder organiseerde soms dansavonden, vertelde hij. Dan schoof hij alle tafels opzij en draaide hij muziek, diezelfde muziek, uit Guadeloupe.
‘Voor de mensen uit het dorp?’ vroeg ik.
‘Nee, voor mezelf’ zei de man.
Of er dan nog anderen kwamen dansen, bleef onduidelijk. Zijn ogen glinsterden in ieder geval bij de gedachte. ik zag hem voor me, op zo’n donderdagavond in zijn lege bar restaurant langs de D951. Langzaam heupwiegend op muziek uit Guadeloupe, met of zonder Lilluli.
Kathedralen
Bij het zwembad
Naast het klassieke, overbodig geworden waterreservoir van Wassy, dat nu dienst doet als openlucht zwembad, viswater en parcours voor hardlopers, staan twee mannen op het parkeerterrein naast hun auto’s. Het zwembad is gesloten, de vissers en joggers zijn naar huis, het wordt donker. De mannen zwijgen plotseling als we voorbijkomen tijdens onze avondwandeling naar de camping municipal. De kinderen testen in het donker de wipkippen uit waarvoor ze veel te groot zijn geworden, nemen op de tast het klimparcours en de glijbaan in de doodse speeltuin. Wij proberen nog wat bordjes te lezen en foto’s te maken.
Er komt een auto de parkeerplaats op gedraaid, die zijn lichten over de mannen en ons laat strijken en langzaam langs de lage stenen muur rijdt die het geasfalteerde terrein van de graanvelden scheidt, die vanaf daar diep het land in lopen. De bestuurder lijkt niet te vinden wat hij zoekt en geeft gas, rijdt ineens met hoge snelheid weg. We horen hem de naar beneden draaiende weg af ronken, terug het lager gelegen stadje in. Misschien is het parkeerterrein een gekende ontmoetingsplaats, neutraal terrein of grauwzone. Misschien treffen stelletjes elkaar hier ‘bij het zwembad’, misschien is het een afwerkplek. In ieder geval vormen wij schijnbaar al een verstoring van de heimelijkheid van Wassy. Het bleef er verder doodstil die avond – op het krassend opvliegen van een reiger na.
Kamer 21
We zouden in Parijs blijven slapen en omdat het begon te regenen, liepen we het eerste hotel binnen dat we tegenkwamen. De receptie was een kleine balie achterin een café en we moesten wachten op een oude dame die met behulp van een kruk vanachter de tapkranen kwam. Ik kon niet goed onderscheiden of ze trekkebeende omdat haar ene been korter was dan het andere of dat ze een versleten heup had, maar haar gezicht vertrok van hevige pijnen, dat was duidelijk. Ze staarde heel lang naar het scherm van haar computer om uiteindelijk te concluderen dat er inderdaad nog twee kamers voor ons waren en ze kwam strompelend achter haar desk vandaan om ons de werking van het elektronische slot uit te leggen.
We gingen op de draaiende trappen met de kinderen in gesprek over de kamerverdeling. Op de tweede verdieping kwamen we langs kamer 21. Ik besteedde in eerste instantie geen aandacht aan het afplaktape op de deurstijlen aan en maakte de deur open. In de kamer stonden twee bedden op hun zijkant gekanteld tegen de muren en in het midden van de kamer lag een uitgedroogd krantje met een aantal spuitbussen. Er viel licht binnen, maar dat viel vooral op een nevel van verf, desinfecterend middel of veel, zeer veel oud stof. Ik sloot de deur meteen en we liepen door naar de andere kamer. Terwijl de meisjes hun vermoeide voeten uit hun schoenen wrikten, ging ik om een andere kamer vragen.
Terug in het café wachtte ik mijn beurt af in het blikveld van de manke madame die langdurig bezig bleef met koffie maken voor drie heren aan de toog. Ze strompelde van het koffiezetapparaat naar de bar en weer terug om de verlangde suiker te pakken en nog eens omdat de mannen er ook een glas water bij wilden. Steeds opnieuw. Ze zuchtte diep en scharnierde moeizaam in haar gewrichten, hinkte van de ene naar de andere kant, steeds met die van pijn verstrakkende mimiek. Toen ze me niet langer kon negeren, leek ze oprecht verontwaardigd over ons probleem.
‘Daar hebben ze hebben me niks van verteld’ zei ze en greep haar kruk. Ze ging eerst op het terras en daarna in de keuken iemand zoeken, maar vond diegene niet en hoekheupte door naar de receptiebalie. Een alternatieve kamer bleek ineens relatief snel gevonden. Geen wonder, want die avond en de volgende ochtend kwamen wij alles bij elkaar niet meer dan vijf andere gasten tegen. Het hotel was schoon maar leeg, het café stoffig, net als de manke madam. Ik voelde medelijden, maar vond niet dat ik haar hoefde te sparen. Aan een van de tafeltjes beneden zat de jonge vrouw die ons eerder had opengedaan een salade te eten. Ze mocht weinig van de manke madam, alleen geduldig wachten tot zij de zaak uit handen zou geven.
Terwijl ik terug naar boven liep met het kaartje van de nieuwe kamer, kwam ik opnieuw langs kamer 21. Veel is te verklaren maar niet waarom ik nog altijd moet denken aan de nevel achter die deur.