Hoewel Zwitserland toch bekend staat om zijn frisse lucht en dientengevolge de vele longenklinieken die tbc-patiënten van hun ziekte moesten genezen, bleken er nog behoorlijk wat rokers rond te lopen. In ons eenvoudige familiehotel in het bergdorp K. stonden achter de voordeur drie stapels zwartglazen asbakken, bestickerd met een sigarettenmerk, klaar om samen met stoelen en tafeltjes buiten gezet te worden als het terras weer geopend werd. Op het balkon van onze tweepersoonskamer bevond zich een roestvrijstalen tafeltje met daarop twee asbakken en in de muur van het toilet was nog een ijzeren sigarettenhouder geschroefd, al mocht je binnen niet meer roken. Rokers en asbakken waren in het straatbeeld zo prominent aanwezig dat ik, uitgestrekt op het hotelbed, zelfs in de glazen plafondlamp de stoeptegelvormige, glazen asbak herkende die wij vroeger thuis hadden: een doorgezaagd ijskristal. Of in dit geval: een serie van 6×6 aan elkaar vastgeklonken, glazen Yakult flesjes.
Misschien wilde ik iets zien, was ik op zoek naar een ongerijmdheid, naar een los draadje in het ogenschijnlijk zo keurige patroon. Het zou kunnen zijn dat er hoofdzakelijk een generatie toeristen naar dit land komt die nog altijd niet begrepen heeft dat roken dodelijk is. Maar ook de ouderwetsheid van de Zwitsers zelf kon ik niet uitvlakken. Wellicht: een neiging tot recalcitrantie, tot subtiel verzet tegen het maatschappelijk keurslijf. Misschien nodigde de zuivere, alles bepalende atmosfeer in de bergen ook wel uit tot een stellingname, tot de mug in de kamer willen zijn: de wil tot macht. Ook al is die dan dodelijk.
Polaroid van de dag
De ontfutseling
Eenmaal van huis weggefietst zonder mondkapje, realiseerde ik me dat ik dat vergeten was en keerde om. Hoe kon ik vergeten maar me daarna wel herinneren dat ik iets vergeten was? Voor iemand die zo van opruimen houdt als ik, of: voor wie opruimen zo noodzakelijk is om zijn gedachten te kunnen ordenen als ik, is iets kwijt zijn een kleine ramp. Verlies. Falen. Het begin van het einde. Of: hernieuwde strijd met mijn geheugen, waarmee ik altijd al op gespannen voet sta. Ook ik kan natuurlijk iets vergeten. En niet ieder opbergsysteem functioneert ook even goed als zoekmachine.
Het achtervolgt me wel soms, zoals de telefoon die jaren geleden uit mijn broekzak verdween in een Romeinse tram. Is ‘ie eruit gevallen of gerold door het oude vrouwtje dat ik zo vriendelijk hielp instappen? Ik zal het nooit weten maar kan het niet vergeten. De foto’s die ik er twee jaar lang mee maakte, zijn toen ook verloren gegaan. Weg, kwijt, aan mij ontfutselt.
Een heel enkele keer lijkt het kwijtraken zelfs op de ingreep van een hogere macht. Onlangs was ik op zoek naar het originele bestand van de foto die ik jaren daarvoor had gemaakt van Jos van den Akker, onze rode kater. Die had ik geplaatst bij een briefje waarin ik hem vroeg om naar huis te komen – wat hij nooit meer heeft gedaan. De foto, het briefje én Jos waren alle drie van de aardbodem verdwenen, in een wonderlijke synchroniciteit.
Vakantieman
Uitgelezen 126
‘Ja, de angst. We zijn de richting op gegaan van een steeds strengere bewaking – en we zijn ons er niet veiliger door gaan voelen, zoals we hadden gehoopt, maar angstiger. Met onze angst neemt ook onze neiging toe om om ons heen te slaan. Zo is het toch: als een wild dier zich bedreigd voelt en geen vluchtweg meer ziet, gat het in de aanval. Wanneer de angst zich van ons meester maakt, zit er niets anders op dan als eerste toe te slaan. Dat is moeilijk, omdat we niet eens weten welke kant we op moeten slaan… Maar voorkomen is beter dan genezen, zo luidt de oude richtlijn toch? Als je maar vaak en hard genoeg slaat, kun je je misschien redden. Er bestaat een oude anekdote over een schermer die zo goed was dat hij zichzelf droog kon houden als het regende: hij zwaaide met zijn degen naar de vallende druppels zodat niet een ervan hem raakte. Wij die in de grote angst terecht zijn gekomen, moeten ongeveer hetzelfde doen.’
[Karin Boye, Kallocaïne, p. 151.]
Over straat
Heremiet
Ook al was het een folly, de heremiethut in de Paltz, het was een oude folly en daardoor op de of andere manier echt geworden, zoals consequente fouten in het gebruik van de Nederlandse taal. Toen we ons er eenmaal toe verlaagd hadden naar de stenen hut op zoek te gaan en de rust van de heremiet te verstoren, moesten we eerst een doolhof van hagen door. Het ongeduld van vele eerdere bezoekers had al voor diverse openingen in de heggetjes onderweg gezorgd. We troffen de kluizenaar thuis, versteend en wel. Hij staarde, een kruis stevig op de borst geklemd, over de al even gebeeldhouwde bladzijden van een boek heen, waarop te lezen stond: ‘zo vergaat de glorie van de wereld.’ Het was de laatste waarschuwing.