Vanochtend, toen ik bladeren bij elkaar ging harken, was mijn beweegreden het bewegen zelf. Eenmaal van de bank gekomen, druk harkend, bezemend en scheppend, kroop het bloed toch weer omhoog naar waar het niet gaan moest, en overwoog ik of er misschien andere motieven in het spel waren. Had ik mij nu definitief aangepast aan de smetvrees van de nieuwbouwwijkbewoners, de mannen die ieder teken van leven of dood uit de natuur te lijf gaan met blower of hogedrukspuit? Of was het een stuiptrekking van het calvinisme en moest ik eerst zweten in het aanschijn Gods alvorens ik me weer op het lezen van goddeloze literatuur kon storten? Het kon natuurlijk ook nog zijn dat ik door mijn lichamelijke (lees: ‘echte’) inspanning tegenwicht wilde bieden tegen de geestelijke (lees: ‘onechte’) inspanning van het schrijven later op de dag. Blijkbaar kon ik het niet nalaten door te denken over de determinatie van mijn handelen door conformisme, calvinisme of het milieu waaruit ik afkomstig was. Overwegingen voor het aanharken – op straat.
Over een paar uur zouden er weer nieuwe bladeren liggen, volgende week zou ik de hele exercitie nog eens kunnen herhalen. Net als volgend jaar, in deze tijd van het jaar. Het was allemaal zinloos als het leven zelf, al zou het natuurlijk wel een hele kleine verbetering van de situatie zijn.
Twintig jaar geleden veegde ik als vakantiebaantje iedere dag het zaagsel tussen de stellingen van de Houthandel Utrecht weg, en zoog het zaagsel daarna op met een veegwagen. Aan het einde van de dag was ik het hele complex doorgereden en was het vrij van zaagsel, maar de volgende dag lag het er weer, en begon ik opnieuw. Na verloop van enkele dagen waren er echter toch twee hallen waar ik, langzaam wakker wordend op mijn veegwagen, zonder noemenswaardige inspanning doorheen kon tuffen. Het was mijn leerzaamste baan tot nu toe.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.