Ik weet niet eens of hij echt dood was. Hij lag er stil bij op zijn zij, nogal ongewoon op die stoep voor het drukke metrostation Bayswater, met zijn hoofd op een voorwerp dat als kussentje moest dienen. Er was een ambulance gekomen en een vrouw stond druk gebarend vlak naast hem, ogenschijnlijk verwikkeld in een uitleg over de toedracht. Hoorden ze bij elkaar?
Ik voerde de kinderen over de straat, achter een elektriciteitskast langs voorbij het lichaam en probeerde ook op andere manieren de aandacht af te leiden. Ondertussen echter keek ik of ik paniek in haar ogen kon zien. Daar had ik dus niet meer dan enkele seconden voor. Was hij dood? Was hij flauw gevallen?
Er stonden nogal wat mensen om heen, vooralsnog stil, toekijkend en niemand leek haast te hebben – al kon dat natuurlijk nog steeds van alles betekenen.
Het afleiden van de kinderen was natuurlijk tevergeefs, gelukkig misschien ook maar, en even later zaten we binnen over de man te praten. Was het gewoon een man die vergeten was zijn medicijnen te nemen, die een epileptische aanval gekregen had? Een toerist tijdens een romantisch bedoelde stedentrip? Of was hij een zwaar vermoeide zakenman die zich eindelijk eens was gaan ontspannen – en vervolgens in elkaar was gezakt? Een met polonium vergiftigde spion? Alles kon in London.
Hij kon iedereen zijn – of zijn geweest. Nu lag hij vredig te slapen, op een stoep aan de Queens Way in Londen. Gestopt, zoals dat soms ineens zo gaat.