De kinderen zetten hun tenen steeds in het stroompje dat langs de stoepen liep, alsof ze speelden met een beek. Had het hier vannacht geregend? Kwam dit zacht kabbelende water van de heuvels; was dit het begin van de Seine? Niets van dat alles. Voor de winkeliers die hun stoepje had schoongeveegd, draaide men op een aantal hoog gelegen punten in Parijs de waterleiding open, zodat het vuil in de goten naar beneden spoelde, op weg naar het riool. Dat was de oorsprong, dat was de ontnuchterende verklaring. Ceci n’est pas un poème. Maar toch was het mooi.