Tot twee keer toe maakt W.G. Sebald in de recent verschenen bundel essays Logies in een landhuis. Schrijversportretten een opmerking over een zelfde, bijzondere kwaliteit in het werk van een door hem bewonderde auteur. Over Johan Peter Hebel schrijft hij bijvoorbeeld: ‘Maar nu lees ik de almanakverhalen van de huisvriend aan de Rijn steeds opnieuw, misschien wel omdat het, zoals Benjamin opmerkte, een teken van hun volmaaktheid is dat je ze zo gemakkelijk weer vergeet. Het is echter niet alleen de esthetische vluchtigheid van Hebels proza waardoor ik bijna elke paar weken moet nakijken of de barbier van Segringen en de kleermaker van Pensa er nog wel zijn;’ [p. 14-15].
Verderop, als het over Robert Walser gaat, die Sebald als persoon reeds als ‘licht’ karakteriseert, schrijf hij iets dergelijks: ‘…wiens proza de eigenaardigheid heeft dat het bij het lezen oplost, zodat je je al een paar uur na de lectuur nauwelijks meer iets herinnert van de vluchtige personages, gebeurtenissen en dingen waarvan sprake is geweest. (…) Alles wat in deze weergaloze boeken geschreven staat heeft de neiging zich, zoals hun auteur misschien gezegd zou hebben, te verdunnelijken. Juist op de plek die zo-even nog bijzonder belangrijk leek, vind je opeens niets meer. Omgekeerd zit achter Walsers geraaskal vaak een onpeilbare diepzinnigheid verborgen.’ [p. 130-131].
Ik herkende het fenomeen van de ongrijpbaarheid, in verschillende gedaantes – ook in mijn leeservaring van Sebald zelf.
Morgen: ‘Ongrijpbaarheid: transparantie’
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.