Sebald geeft in zijn essays over twee andere kunstenaars, een richting aan voor verklaring van het fenomeen van de ongrijpbaarheid.
Het zou bijvoorbeeld om het streven naar ‘transparantie’ kunnen gaan. In het essay over Jean-Jacques Rousseau schrijft hij: ‘Zelf volkomen transparant worden, dat was volgens Starobinski het hoogst streven van de uitvinder der moderne autobiografie (Rousseau dus – GdT). Het symbool van deze ambitie is het kristal, waarvan je, aldus Starobinski, niet weet ‘is het een lichaam in zuivere vorm of juist een verstarde ziel’. In dit verband (…) wijst Starobinski erop dat Rousseau in zijn Institutions chimiques erg veel aandacht heeft besteed aan het proces van vitrificatie. (…) Dit visioen (naar aanleiding van het werk van Johann Joachim Bechers Physica subterranea – GdT) van een metamorfose van lichamen in een pure, als het ware aan de vergankelijkheid ontsnapte substantie, waarin Rousseau misschien ook wel een metafoor voor de ware kunstproductie zag, verandert in de laatste fase van zijn denken, zoals Starobinski schrijft, in dat van een ‘verpulvering die het licht doodt en de menselijke wereld reduceert tot een donkere, ongedifferentieerde en ondoordringbare massa.’ [Logies in een landhuis, p.64-65]
In het voetspoor van Walter Benjamin, is hij echter ook gefascineerd door de paradoxale kwaliteit van oppervlakkigheid. Over het werk van Peter Tripp zegt hij: ‘Hoe langer ik naar het werk van Peter Tripp kijk, des te meer begrijp ik dat er achter het illusionisme van de oppervlakte een angstaanjagende diepte schuilgaat. Die is als het ware de metafysische binnenvoering van de realiteit.’ [p.176-177]
En daarmee naderen we het werk van Sebald zelf al dichter.
Morgen: ‘Ongrijpbaarheid: schijnbare oppervlakkigheid’ (slot)
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.