In mijn kast staan nogal wat ongelezen boeken. Omdat ik niet langer het verwijt wil krijgen dat ik wel nieuwe boeken koop, maar niet de boeken lees die nog altijd ongelezen in mijn kast staan, ben ik begonnen zo nu en dan een van die titels van de plank te nemen. Soms heb ik zo’n boek al twintig jaar in huis, ooit gekocht om het van de ondergang te redden, omdat ik er grootse plannen mee had of gewoon uit pure lees- (lees: heb)zucht.
Sommige van die boeken zijn boeken die heel veel mensen kennen maar zelf ook niet hebben gelezen. Omdat het klassiekers zijn, boeken die je gelezen zou ‘moeten’ hebben of: boeken waarvan veel mensen beweren dat niemand ze heeft gelezen. Omdat ze onleesbaar zouden zijn.
Zo las ik vorig jaar Ulysses van James Joyce en een week geleden ben ik met De man zonder eigenschappen van Robert Musil begonnen. De man zonder eigenschappen zal mij meer dan 1300 pagina’s lang gezelschap houden. Ik zal het dit jaar niet meer uitkrijgen. Dat geeft niet, ik heb er zin in.
Van boeken als Ulysses en De man zonder eigenschappen was me na enkele tientallen pagina’s wel duidelijk waarom zoveel lezers ze ongelezen hebben gelaten. De afstand tot de beschreven werkelijkheid kan bijvoorbeeld te groot lijken (Musil) of het beschreven universum te particulier en ontoegankelijk (Joyce). Je kunt de stijl van schrijven ook als hinderlijk ervaren, omdat je die zelden tegenkomt, of ontwend bent. En ook de omvang van deze boeken kan eenvoudigweg ontmoedigend zijn.
In het geval van De man zonder eigenschappen werd me na enkele korte hoofdstukken al duidelijk dat Musil vooral een beschouwer, een analyticus is. Ook dat is iets wat veel lezers stoort. In zijn essay over ‘het einde van de roman’ refereert Milan Kundera dan ook aan Hermann Broch en Robert Musil als auteurs die met hun wijze van vermenging van beschouwing en fictie risico’s hebben genomen ten koste van de overtuigingskracht.
Musils bijnaam was niet voor niets ‘Monsieur le Vivisecteur’ wat overigens niet uitsluit dat hij wel degelijk een gevoelsmens was zij het dan waarschijnlijk van de autistische soort: analyserend om gevoelens rationeel proberen te duiden. Hij heeft veel te vertellen en schrijft tegelijkertijd zeer precies. Over iedere zin is niet alleen door hem nagedacht, maar moet ook de lezer nog een keer nadenken. En dat is voor nogal wat lezers teveel gevraagd.
Het vereist doorzettingsvermogen, of een ander manier van lezen om door dergelijke boeken heen te komen. Je hoeft niet alles te begrijpen en je kunt heus kritisch blijven op wat je leest. Als iedereen zegt dat een boek fantastisch is, hoef jij dat niet per se ook te vinden. Je moet die redenering echter niet omdraaien: voor veel beroemde, ongelezen boeken geldt dat ze van grote invloed zijn geweest op andere schrijvers, op veel van de andere boeken die wij nu lezen. Ze zijn niet slecht eenvoudigweg omdat jij ze niet begrijpt of niet leuk vindt om te lezen. De werkelijkheid is groter dan alleen jouw perceptie daarvan.
Veellezer en schrijver Maarten ’t Hart typeerde het proza van Musils magnum opus als ‘blubber’ maar die ervaring deel ik vooralsnog niet. Lijvige boeken lopen wel het risico vormeloos te worden – en lijken zich alleen al door het feit dat bijna niemand zo’n werk kan overzien, aan kritiek te onttrekken. Ik vind echter dat als je een boek van meer dan 500 pagina’s schrijft, je daar een verdomd goede reden voor moet hebben, een dijk van een compositietalent voor moet bezitten of een fantastische ouwehoer moet zijn. Bij voorkeur alledrie.
Ik ben benieuwd hoe De man zonder eigenschappen op die criteria scoort. De komende weken ga ik jullie daar deelgenoot van maken. Al was het maar opdat je het daarna wellicht ongelezen kunt laten.