Iedere keer dat ik een begraafplaats betreed als ik op reis ben, vraag ik me af wat ik er eigenlijk kom doen. Misschien moet ik daarmee ophouden. Ik beschouw het bezoeken van de doden – zowel de onbekende als de bekende die ik zelf nooit heb gekend – als onderdeel van mijn leven, het is een van de vele feiten. Er een verhaal van maken mag, maar bij voorkeur na mijn eigen verscheiden, zodat ik die biografie zelf niet meer tegenspreken kan.
Je kunt natuurlijk tegen het einde van je leven een besluit nemen over je laatste rustplaats, en daarmee een voorschot nemen op je levensverhaal. Dat was de gedachte die me bekroop toen we Highgate Cemetery betraden, na een mooie wandeling tussen kale bomen en kraaiengekras op de vers ontdooide Hampstead Heath. Zoals de meeste bezoekers van deze, door struiken overwoekerde en door boomwortels ontwrichte necropolis van groen uitgeslagen kalkstenen, waren we op weg naar het graf van Karl Marx.
Marx was wel degelijk ‘down and out’ toen hij in Londen studeerde en schreef aan Das Kapital, dé mijlpaal in de analyse van het kapitalisme. Hij stierf er van uitputting, armoedig en eenzaam. Ik wilde naar zijn graf omdat hij een symboolfiguur is; vanwege de onderstroom in zijn werk, waarmee ik sympathiseer; vanwege de luchtstromen die zijn gedachten in beweging brachten. En ook: vanwege zijn uitgesproken kop. Zonder die baard zou het nooit wat geworden zijn tussen Marx en mij.
Ik stond bij zijn graf en keek vervolgens naar de stenen om hem heen. Naast het pompeuze monument lagen talloze geestverwanten begraven, die zichzelf aanduidden als ‘revolutionair’ of ‘kameraad’ en voormannen en -vrouwen van het socialisme waren geweest, van Zuid-Afrika tot Irak tot de Verenigde Staten van Amerika. Ze hadden hun laatste rustplaats in de nabijheid van hun held gezocht, in alle ‘bescheidenheid’ en daarmee een laatste poging tot het verwerven van een bepaalde status ondernomen. Waardoor ze nu voorgoed in de schaduw lagen van hun held.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.