Tijdens mijn strijd met de zware verkoudheid had er iets bezit van mij genomen. Een kracht die alle warmte aan mijn handen en voeten onttrok en naar mijn hoofd joeg, waar koortsachtig, onder hoge druk, een biologisch experiment in gang was gezet. Mijn ogen werden rood en vochtig, er dreef een glazige waas van ziekte op. Op dezelfde manier leek er een vlies om mijn hele lijf getrokken te worden. Tussen de twee lagen huid tochtte het hier en daar, zodat de rillingen over mijn rug liepen. Met ijskoude handen en een verhit hoofd ging ik nog twee dagen werken omdat ik de illusie had onvervangbaar te zijn. De prijs die ik daarvoor betaalde, was koorts en hoofdpijn.
Ik ging vroeg slapen maar werd iedere keer dat ik me omdraaide wakker vanwege spierpijn en hinderlijk vollopende holtes. De tweede dag was het alsof er iemand in mij ademde, iemand anders de pedalen van mijn fiets bewoog; alsof er een man in mij schuilging die ik niet zelf was. Ik hoorde mij praten maar ik was het niet. Die ander deed alles als vanzelf, zonder nadenken, zij het met wat minder controle over de ledematen. Aan het einde van de dag waren we onze stem bijna kwijt. Als ik lachte, lachte ik een hysterisch lachje dat zeker niet het mijne was.
Toen ik ging slapen, kon ik slechts ademhalen met opengesperde mond. De ochtend van de derde dag keerde ik dan ook terug uit een woestijn; al mijn mondslijm was verdampt en ik kon nauwelijks meer slikken.
Dat was gisteren. Ik voelde me nog ziek maar hoefde op die derde dag echt niets te doen. Ik kon kiezen waarmee ik mijn tijd zou doorbrengen: oude films kijken, het lokale sufferdje of een boek lezen, een beetje piano spelen of de poes aaien, eten en drinken, naar buiten staren en zuchten – alles was wachten, welbeschouwd. Van iedere ingeving die een goed idee, een plan of een project dreigde te worden, moest ik afzien, dat wist ik – in de wetenschap van de altijd op de loer liggende koorts.
Vannacht dwaalde ik gehaast door de kleine straatjes van Coïmbra waar ik nog niet eerder was geweest, en besloot zeker nog eens terug te keren. De lucht was er duidelijk minder warm en droog. En op de ochtend van de vierde dag had ik dan eindelijk het gevoel dat ik mijn vlies kwijt was. Dat ik, inderdaad, aan het vervellen was geweest.