Nice in de zomer had weinig weg van de seizoenen die Friedrich Nietzsche er 150 jaar geleden doorbracht. Toch zou hij er bijvoorbeeld zijn gedachten over de mens als kuddedier nadrukkelijk bevestigd hebben gezien. Hij zou het er desondanks niet hebben uitgehouden, vanwege de herrie en het weer. Ik twijfelde zelf ook zo nu en dan of ik het wel volhouden zou.
Nietzsche was terneergeslagen door een ongelukkige liefde toen hij voor het eerst naar Nice ging. Gedeprimeerd zoals Walter Benjamin dat zo’n vijftig jaar later om heel andere redenen ook zou zijn. Maar ogenschijnlijk hervonden beiden zichzelf in deze stad aan de Franse Rivièra. Friedrich in de winter, Walter in de zomer van 1932.
Nice is, zeker voor de wandelaar (Nietzsche) en de flaneur (Benjamin) natuurlijk een heerlijke omgeving, met de prachtige azuurblauwe zee en de enorm lange boulevard erlangs. Nietzsche trok ook de heuvels in en maakte inspannende tochten te voet. Benjamin wilde er zelfmoord plegen, stelde een testament en een reeks afscheidsbrieven op maar zag er ten slotte toch vanaf. Toen nog wel.
Het blijft lastig te achterhalen wat zo’n omgeving precies met iemand doet. James Joyce schijnt er in Hotel Suisse aan Finnegan’s Wake begonnen te zijn, als we de plaquette op de gevel mogen geloven. Wat erover bekend is, is nogal summier. ‘Hij heeft het zelf gezegd’ – en dat is blijkbaar voldoende voor een herdenkingsplaat. Ook voor Nietzsche hangt er zo’n steen, in de Rue Ségurane. Aan een huis in die straat wordt zijn eerste verblijf in de stad gememoreerd. Merkwaardig ding, de plaquette.
Een ochtendlang wandelde ik langs de pensions, hotels en huizen in het oude centrum waar Nietzsche tussen 1882 en 1888 kortere of langere tijd verbleef, altijd wel een maand of vier – in zoverre ze terug te vinden waren. Langs die adressen gaan, in de reeds lang verdampte voetsporen treden, is een vorm van stilstaan bij de lagen, de necropolis van de tijd. Een oprisping van historisch bewustzijn. Ik stond er voor de deur en keek omhoog naar de verdieping waarop de filosoof verbleef, zoals ik dat twee jaar geleden ook in Turijn had gedaan. Ik keek naar de geopende of de gesloten luiken, er leek eigenlijk niks te zien. Toch voelde het heel even alsof ik een verbinding tot stand bracht – in een andere dimensie misschien. Als hij daar niet verbleven had, als hij niet zo’n invloedrijke filosoof was geweest, en ik niet onder de indruk van zijn boeken was geweest, had ik daar niet gestaan. Noem dat maar niks.