Als ik midden in de nacht wakker word, komt dat meestal door de wind. Ik geloof dan dat ik de geest door de kruinen hoor ruisen – en luisteren moet. Ik probeer vervolgens schrijfproblemen op te lossen, net zoals ik dat vaak doe vlak voordat ik ga slapen. Omdat ik dat graag doe en omdat het op die momenten het beste lukt.
De laatste tijd echter word ik om zes uur ’s ochtends wakker. Niet van de wekker, niet van de snelweg, slechts een enkele keer van de wind of de regen – of van allebei. Het komt niet door onrust in mijn aderen, het is niet dat ik al uitgeslapen ben. Nee, het is eerder alsof er ergens een grote schakelaar is omgezet. Alsof de wereld, het bestaan en tijd worden aangezet als een machine en ik daar van wakker schrik. Ik zou liever hebben dat het wat later op de ochtend gebeurt, maar als ik mijn ogen eenmaal open heb, maak ik er het beste van. Ik neem de tijd, wonderlijke niemandstijd waarin niets meer of nog niets hoeft maar alles kan en alles mag.
Of die schakelaar werkelijk bestaat en waar hij dan te vinden is, dat weet ik niet. In de Ardennen, niet ver van Houffalize meen ik ooit, tussen de bomen en struiken naast de desolate camping waar we een paar dagen stonden, de kolossale, totale UIT knop te hebben gezien waarmee een reuzenhand met een ferme klap een einde aan de dingen, een einde aan alles kon maken. Maar een dag later zag ik hem niet meer.