Over het wrede lot van de geesteszieken in nazi-Duitsland is in de voormalige Karl Boenhoeffer Nervenklinik in Berlijn de tentoonstelling ‘Totgeschwiegen’ ingericht. Deze permanente tentoonstelling in gebouw 10 van wat nog steeds een psychiatrische inrichting is, gaat voornamelijk over de onmenselijke behandeling, deportatie en moord op de patiënten in die tijd, maar bevat ook documenten over de geschiedenis van het gebouwencomplex.
Op de eerste etage van het gebouw werden we door een van de patiënten van de kliniek opgemerkt en ze wees ons de deur waardoor we naar binnen moesten. Of ze de taak had bezoekers te verwelkomen was onduidelijk. Ze bleef even zitten op haar stoel maar verdween kort daarna. Terwijl we langs de verschillende displays en vitrines liepen, passeerden ons wel af en toe andere bewoners van de kliniek, soms in zichzelf pratend, soms vriendelijk maar wezenloos glimlachend, soms nors. Ze liepen allemaal in hetzelfde slepende ritme, traag alsof ze een gewicht met zich meedroegen. Zachtaardige zombies, waarschijnlijk allemaal aan dezelfde kalmerende middelen. Ze wierpen een oppervlakkige blik op de gruwelijke foto’s en verhalen, stonden soms even voor het raam naar buiten te kijken maar leken vooral in beslag genomen door het bewegen zelf. Alsof het moest. Ons keurden ze nauwelijks een blik waardig, het was eerder alsof ze op iemand wachtten, iemand die aan zou komen lopen van de parkeerplaats.
Soms zeiden ze iets tegen elkaar op de gang en dan hoorde je de galm die ons zo bekend was uit de lange gangen in de verlaten inrichtingen die we eerder hadden bezocht. Het maakt werkelijk niet uit of een dergelijke kliniek nog in gebruik is of half ingestort in een bos staat. Een Nervenklinik is altijd een schimmenrijk waar de waan geïsoleerd, verdoofd en gedempt wordt en de fantasie tegelijkertijd ook maximaal aangewakkerd. Het hangt er maar vanaf waar je vandaan komt; van buiten of van binnen. Er stonden prachtige bomen in de tuin en de zon scheen. Zo nu dan rommelde het: vliegtuigen, onderweg naar Tegel, niet ver van de kliniek vandaan. Maar je zou ook iets anders kunnen denken.
Toen we weer buiten kwamen, hadden we een precieze bestemming gedestilleerd uit de expositie. We liepen langs het ketelhuis en de andere paviljoens, waarvan sommige met hele hoge transparante wanden en dikke rollen prikkeldraad waren vergrendeld, op weg naar een driehoekige punt in het gigantische terrein: het verwilderde bos waar vroeger de begraafplaats was. Er was weinig meer van over, slechts twee stukken van een oude muur. Op de dodenakker werden de hier overleden patiënten begraven, tussen 1933-1945 in onnatuurlijk groten getale, totdat de zogenaamde Aktion T4 begon, een grootschalige ‘euthanasie’praktijk die deportaties van de geesteszieken naar concentratiekampen en zogenaamde Tötungsanstalten impliceerde. Ergens in de jaren tachtig waren de graven geruimd. Daar hebben ze ondertussen weer spijt van, want voor familieleden van de overledenen is er nu slechts een verwilderd bos om naar toe te gaan en de geschiedenis lijkt niet meer tastbaar.
Maar ik vond het een mooie plek. Die woekerende driehoek heeft tijd nodig, geen onderhoud. Het is een krachtig symbool voor zowel het leven, de waanzin als de dood – de natuur, de alles uiteindelijk overwoekerende natuur.
Eenmaal buiten de poorten van de Nervenklinik fotografeerde S. de plaquette die voor altijd aan de hier begane wreedheden moet herinneren. Er staat een onverzoenlijke tekst op: voor de moordenaars van de patiënten bestaat geen vergiffenis. En zo is het.